
l i ! '
• w I, ¡Sil"
1
."Ji
i, u
834
van den Kembang gekoincn, waar hct zandineer zaclit golvcnd
rijst cn daalt, verdwijnt de plantengroei geheel en al.
In de nabijhcid van den Bromo, voornamelijk in het zuidoosten
van denzelven, is de oppervlakte van het zand, lietwelk
tamelijk fijn is, met eene menigte van lava-brokkcn bezaaid,
welke eene middellijn van 2 duim tot 2 voet bezitten en allen
uitwerpselen van den Bromo zijn. Eenigen zijn roodachtig,
de meesten echter zwartachtig van kleur, terwijl allen uit meer
of minder puimsteenachtige, half verglaasde slakken bestaan;
ook op de oostelijke zijde van den Kembang liggen zij in eene
groote menigte in het zandmeer verstrooid; nergens echter vindt
men in deze streken eenig spoor van aaneenverbondene, compacte
lava-stroomen.
"Wij moeten echter gewagen van eene lava-soort, welke alliier
wordt aangetroffen en zieh als eene zeer oude soort kenmerkt,
afkomstig uit een vroeger tijdperk van werkzaamheid des vulkaans,
toen het zandmeer nog niet was gevormd en de eruptiekegcls,
die uit zandbestaan, nog niet opgeworpen (of met zand
overstelpt) waren. Want deze lava-soort is insgelijks met zand
bedekt en verheft zieh siech ts op enkele plaatsen boven de
oppervlakte van den Dasar; zij vormt kleine spitsen, welke hier
uit het zand als klippen in de zee oprijzen. Enkelen dezer klippen
treft men hier en daar in het oosten en in het noordoosten van den
Bromo aan; in die gedeelten echter, welke bijna in het midden
tusschen den oostelijken voet van den Kembang en den voet
van den Boedolemboe zijn gelegen, —• in het zuidoostelijke gedeelte
van den Dasar, — zijn deze lava-klippen tot gansche heuvelen
verbonden^ welke eene ruimte van ongeveer '/s minuut in
doorsnede beslaan. Tallooze kleine dalen en groeven doorsnijden
dezelven; hoewel hunne hoogste spitsen slechts IS voet boven
de vlakte verheven zijn, en zij derhalve op eenigen afstand geheel
en al uit het oog worden verloren, zoo vormen zij toch
een \\aar heuvelen-labirint, waarnit men niet dan met moeite
een uitweg kan vinclen. De dalkloven tusschen de rotsen, zeer
ongelijk van diepte en van vorm, zijn ten deele met zand overstelpt
en slechls in eene geringe male met bosgras bedekt:^ de rot-
835
sen zelve echter zijn kaal en dor, vol kloven, spielen en schcuren;
zij rijzen in honderden van bulten, ruwe tandvormige toppen
en spitsen als een echte lava-chaos tusschen de kloven opwaarts;
op de plaatsen, waar zij niet afgebroken zijn, hebben de rotsen
eene gladde oppervlakte, welke roodachtig geel, of roodachlig
grijs van kleur en als met eene korst overtrokken is. Slaat
men met den hamer stukken van de rots, dan ontwaart men
dat dezelve bestaat uit eene verslakte, geheel poreuse, van
groote blaasruimten vervulde obsidiaan-lava, welker uitwendige
gladde, okerachtige korst misschien slechts het gevolg van
verwering is; inwendig daarentegen is zij zwart gekleurd en
bestaat zij uit eene half verglaasde obsidiaanachtige grondmassa,
waarin zieh slechts nog glasachtige veldspaath in witte,
somwijlen geelachtig blinkende, groote kristallen laat zien, L.
no 2S4. (Bat. n» 73.); zij gelijkt op L. iio 253 (Bat. n» 71.), welke
onder de uitwerpselen van den Bromo voorkomt en zieh doet
kennen als halfverglaasde, in lava overgegane syeniet, uit groote
veldspaath-kristallen, gekneed in eene zwarle, halfverglaasde
massa, welke oorspronkelijk uit hornblende schijnt te hebben
bestaan. Stelt men zieh deze lava-soort voor als nog meer verslakt
en van nog grootere blaasruimten doortrokken, zoo verkrijgt
men ten duidelijkste die soort, welke wij thans beschouwen;
daarenboven vindt men overgangen tusschen de
beide opgenoernde soorten (no 253 en 254).
üithoofcle deze lava-rotsen onder het zandmeer worden gevonden,
waarboven zieh slechts hare hoogste toppen en spitsen
verheffen, — uith.oofde harer volkomen met elkander overeenkomende
oryktognostische hoedanigheid op ter van elkander
verwijderde punten van den Dasar, mag de gevolgtrekking
worden gemaakt, dat zij het overblijfsel zijn van een lavameer,
dat den wij den krater van den Tengger misschien eenmaal
geheel en al vervulde en welks oppervlakte, door dampen
doorwoeld, bij hare bekoeling tot bullige klippen vol scheuren
en spielen stolde. De holle klank, rimbombo, welke zieh onder
de voetstappen des reizigcrs bijna overal in het zandmeer doet
hooren, als ging men over een geweif, wordt waarschijiilijk
'nIli
inj
rí.-±í II