
Tisa«)
|t
rigtiog aiin den voet van den steenen muur neder, ten einde
eenige beschutting tc vinden legen den stonnachtigea noordoostewind,
welke het water uit neus en oogen deed loopeia en
mij door merg en been drong.
Hier, door den steenhoop voor den wind beschut, was het
tamelijk warm, ja, waren de zonnestralen stekend heet. Reeds
gedurende l'/i nur hadden wij op de aanltomst der andere koeli's
met brandhout en water gewacht, njaar niemand kwam
opdagen; wij konden geene hatten bonwen, dewijl ons daartoe
de hoekpalen (lange boomtakken) ontbraken, en wij goten den
laatsten voorraad water in den ketel, ten einde althans warme
koffij te kunnen drinken. De zon scheen ZOG helder en
de lucht was ZOG buitengewoon zuiver, dat men elken steen
op den kraterrand kon teilen; dood stil lag deze daar voor
ons, geen dampwolkje rees uit denzelven op, — maar eensklaps
werd een vreesselijk gebrul gehoord 5 versehrikt sprongen
wij op, met den blik op den krater gevestigd; — koolzwarte
massa's, met uitstekende punten, gelijk klippen in de zee,
verhieven zieh boven den kraterrand, ontwikkelden zieh, werden
tot kogels gevormd, vlogen, door honderd andere dergelijke
ballen nietbliksemsnelheid gevolgd, ^— die als een wervelwind om
hun eigen middenpmit draaiden, —opwaarts; zij vormden zieh
tot eene zuil, uit enkele kogelvormige, ronddraaijende ballen bestaande,
die, onder een geloei des vulkaans, dat ons deed sidderen
en beven, in weinige sekonden tijds tot zulk eene verbazende
hoogte opschoot, dat wij dezelve in ons zenith meenden te zien,
terwijl honderd duizenden van groote en kleine steenbrokken
zieh naar alle rigtingen uit dezelve verspreidden, in bogen op
de hellingen vielen en onder een herhaald opslaan verder benedenwaarts
rolden. Het gekraak der opspringende steenbrokken
ging gepaard met het geloei en het gebrul, dat zieh uit de
kraterkolk deed hooren, terwijl de dampzuil, alvorens wij ons
van den bekomen schrik hadden hersteld, met hare naar boven
immer grooter wordende ballen, werkelijk in ons zenith heenzvveefde
en een regen van zand en puimsteenachtige rapilh op
ons nederstortte.
Te gelijk scheidde zij zieh beneden van d(;n krater af, zij wei'd
vrij; het ploffen der nedervallende steenen hield 0]>, en een paar
sekonden later dreef de zuil, door den oostewind voortgestuwd,
als eene gewone zwevende wölk (cumulus) hoog over
onze hoofden heen.
Terwijl zij zieh gedurig meer en meer ontlastte van het zand
en de aseh, welke zij bevattede, deed zij zieh, door het liclit
der zon besehenen, geheel Avit gekleurd aan het oog vooi', en
onderseheidde zij zieh sleehts door eenen geelachtig bruinen glans
van eene gewone wölk (een hydrometeoor).
Nu was alles weder stil; helder scheen de zon in den krater,
geen spoor van damp Het zieh meer bespeuren, en uit diezelfde
plaats, welke vöör nog weinige oogenblikken verwoesting en
verderf in het rond scheen te willen verspreiden, vernam ons
oor zelfs niet het allerzachtste geruisch.
Alvorens de dampzuil zieh van den kraterrand scheidde, had
ik hare hoogte met mijnen gereed staanden sextant gemeten;
zij bedroeg 65". Uithoofde nu de afstand van het naastbij gelegene
gedeelte van den kraterrand 1,000 voet beloopt (deze
afstand werd bepaald door den hoek van de gemetene basis
= 550 voet, met dezen rand), zoo bereikte de dampzuil eene
hoogte van ongeveer 1,500 voet. Wanneer men sleehts deze
hoogte, welke zij in den tijd van een paar sekondenhercWte,
in aanmerking neemt, dan zal men in Staat zijn zieh een begrip
te vormen van de ontzaggelijke kracht dezer uitbarstingen,
niettegenstaande zij sleehts onder de geringe (menigwerf hei--
haalde) vulkanische eruptien mögen worden gerangschikt.
Gelijk wij reeds zeiden, Averden millioenen van steenbrokken
door deze uitbarsting in de hoogte opgeslingerd, welke, naar
mate de dampzuil hooger steeg, naar alle rigtingen uit dezelve
heenvlogen en deels (de grootsten) in den krater terug vielen, deels
(de kleineren) in bogen op de buitenste hellingen des bergs
nederploften. Hare zwarte kleur verkreeg de zuil Avaarschijnlijk
door de vaste bestanddeelen van asch en zand, welke zij mede
voortslingerde; want terwijl zij in het middengedeelte van hare
hoogte eene grijze tint had, werd dezelve naar het bovenste
ij:
i.
X.-
In: j.
U i. '1-
r -
. f i ;
H:
'•II ^ -I
f il
Sir
-Ja I