
, ' H
11!
1*1 i
h|
sa
I -I
f l
t '
«
708
clea OOS eeii voortreilelijk iiiiddel ter bevvaring van iiet driiiiwatei'.
in een oogenblik velden de Javanen een aautal dezer
ÜO ci 70 voet hooge reuzeiibahnen , kapten tussclien hnnne
geledingen een dozijn 3 ä 4 voet lange buizen, welke ik met
vvater vullen en zekerheidshalve vooruit deed dragen. Wij
hadden de kali, welke naar het zuidwesten stroomt, van den
linker- naar den regteroever doorwaad, en namen nu onzen weg,
in jalaats van regtstreeks in eene noordoostelijke rigting naar de
ki'uin op te klimmen, aanvankelijk noordwaarts heen, ten einde
eerst de Avestelijke helling van den Jiawi, de zijde, namelijk,
welke naar den goenoeng lieloet is gekeerd en die zacht glooijend
oprijst, te bereiken, en vervolgens längs deze helling,
welke vele vlakke voorsprongen vormt, naar de kruin op te
klimmen. Wij volgden depaden der banteng's, wier instinct overal
de geraakkelijkste en minst steile streken had weten te vinden,
en kwamen nit de wouden, waarin de straks vermelde regtop
groeijende reusaehtige bamboes wies, weldra in een woud aan
van eene veel lager groeijende bamboes-soort, welker Halmen veel
dunner, slanker en in wijde bogen naar buiten gekromd waren
endie hier, in een buitengewoon vetten, rijken, donkerbruinen
hnmus, afwisselend met eene kleine Areca en met enkele Pandanus
struiken, tusschen Laurineen- en eikenwouden voorkwam.
De buitengewoon vrachtbare bodem van den Kawi, welke
vooral in de zone tusschen 2 en 4,500 voet (op welke hoogte de
koffijboom het best tiert), uit eene losse, donkere woudaarde
bestaat, deed ons met smart de opmerking maken, dat deze zacht
glooijende hellingen zoo onbewoond, zoo onbebouwd zijn; wij vroegen
ons af; waarom de koffijtuinen uit gindsche dorre zandvlakten
van Elitären van Kediri, met hunne menschelijke bewoners, niet
liever hier heen werden verplaatst! Maar reeds boven Welingin,
in de omniddellijke nabijheid dezer jDlaals, alwaar de landstreek
nog geheel en al vlak en ter naanwernood 1,200 voet hoog is,
houden reeds alle sporen van menschelijk aanzijn op.
Bij het verder klimmen kwamen wij aan eene lengte rib der
westelijke helling, welke, naar mate dezelve hooger rees, alleiigskens
smaller wei'd, cn verder op een groot aanial vlakke voor-
70i)
spi'ongen vormde, zieh derhalve terras- of trapvormig verhiel'.
Ten 2 ure bereikten wij eene Streek, alwaar, onder de
eiken, nog veel bamboes werd aangetroffcn; ook rotan slirigerde
zieh nog in groote menigte door het woud en, niettegenstaande
de hoogte van ongeveer 5,000 voet, gonsden vele
muskieten in het rond, wier steken zeer pijnlijk waren. Ook
spring-bloedzuigers worden hier niet gemist. Dat men muskieten,
welke op zulk eene groote hoogte zeldzaam zijn, alhier ontmoet,
wordt waarschijnlijk veroorzaakt en door de losse,
steeds vochtige gesteldheid des bodems en door den mest der
bantèng's, welke alhier in groote hoeveelheid wordt aangetroffen,
benevens door de menigte van bämboeshalmen, die overal op
den bodem vermolmd in het rond hggen.
Op een der voorsprongen, welke vlakkerwas en eene grootere
ruimte bezat dan de overigen, troffen wij, ten 31/2 ure (op eene
hoogte, welke naar schatting 5,500 à 6,000 voetbedroeg), tot
onze verwondering eenige ruïnen van tempelen aan, die uit
gehouwen kubieke steenen waren gebouwd geweest, doch tot
op hunne grondvesten waren ingestort 5 er verhieven zieh daar
ter plaatse verscheidene door kunst geëffende, bevloerde en door
verhoogde randen omgevene vierhoekige terrassen boven elkander,
waarvan het middenste, hetwelk tevens het hoogste is, een
kleinen tempel schijnt te hebben gedragen. Er waren nog trappen
zigtbaar, welke aan alle vier zijden naar dit middenste terras
hebben geleid, en welker leuningen met beeldhouwwerk en eenige
standbeeiden aan de hoeken versiercl waren. Andere standbeeiden
lagen ten deele verbrijzeld in het rond; siechts eene trachietplaat,
aan beide zijden met beeldhouwwerk in basreliefs bearbeid,
was volkomen gaaf en onverminkt bewaard gebleven; zij
Steide aan de eene zijde eene Siwa-figuur voor, terwijlde versierselen
aan de andere zijde uit karakters bestonden, die in allerlei rigtingen
door elkander geslingerd waren. Ik vond insgelijks een klein
Doerga-beekl ter hoogte van slechts 1 voet, van binnen hol en
van gebakken steenen vervaardigd, verborgen onder een vochtig
bedeksel van struiken, kruiden, mos en slingerplanten, welke
de aloiide muren met een allerweligst bekleedsel versiei
r- •