
\\
Ii
n ,11
.1
* ' ' )•
I s
ti?i.:
I i ,
Ii 1-
Zilien niel de riiineri le Soekoc, op den Lawoe, de/,(i beviiiden
/ich aan de noordooslelijke lielling van den Ardjoeno, namelijk,
op den bergrag, welke het Ardjoeno-gebergte met den
Indrokilo verbindt; zij liggen derhalve nog op eene aanmerkelijke
hoogle. Ik zelf heb deze ruinen niet gezien; zij werden
echter op den 21^""' tot den October, 1830, bezocht door
den beer H. J. Doinis. i) Volgens zijne beschrijving komt men,
bij het beklimmen des bergs in de nabijlieid van den Indrokilo,
door vijf op elkander volgende portalen (gewelfde ingangen),
welke door middel van trappen met elkander verbonden zijn;
bij elk dezer portalen worden twee uit steen gehouwene Wächters
gevonden, terwijl bij de vijfde poort, behalve de twee
wachlers, nog eenige andere standbeeiden op voetstukken worden
aangetroffen. Is men dat vijfde en hoogste portaal doorgegaan,
dan komt men op eene vlakke ruimte aan, op welker
achtergrond een groote tempel is gebouwd, welke thans echter
geheel en al in puinhoopen is vervallen. Längs trappen kan
men de buitenzijde van denzelven beklimmen; het is derhalve
waarschijnlijk, dat hij, even als die te Soekoe, geheel massief
en niet hol van binnen is. In eenige nissen, alsmede op den
bodem worden hier en daar verstrooid in het rond kleine
standbeeiden gevonden; men vond er 33 standbeeiden, bcnevens
60 steenen «watervaten.»
Dcze ruinen, welke hier op den top van den Ardjoeno staan,
komen, w at betreft hare gedaante en bouwtrant geheel overeen
met de ruinen, welke op den top van den Kawi en den Ajang
(Argopoero) worden aangetroffen, op welken laatstgenoemden ik
eenige standbeeiden vond; allen zijn, dit laat zieh niet betwijfelen,
van gelijken oorsprong d. i. gesticht door aanhangers der
Zie Indisch Magazijn, I. bladz. 149. Het vorhaal, geleverd door den hecr Dorais
van het bezoeken dezer teinpcls,is tevens het eenige gedvukte berigt, hetwelk ik heb
kunnen vihden nopens het beklimmen van dezen berg, hetzij door vreemde, hetzij
door inlandsehe reizigers. Wel is waar, er komt in de Batav. Courant van den 4'it'n
Sept. 1819,n»36en daaruit ontleend in het Indisch Magazijn, I I . bladz. 43—47 nog een
berigt voor nopens het beklimmen van den Walirang op den lC<i<'n Augnstus, 1819,
door een ongenoemde, doch dithelielst niets'dat voor ons doel dicnsfigi^-.
U63
Siwa-leer, alvorens de koran op Java werd gepredikt. Dei-gelijke
bouwvallen vindt men daarenboven nog op de toppcn der volgende
bergen; op den Wilis, Lawoe, Merbaboe, Tarnpomas
en op den Tjikorai, terwijl op den top van den Oengaran,
van den Praoe (Dieng), benevens aan de hellingen der vroeger
genoemde bergen goed bewaard geblevene, fraai versierde
tempels worden aangetroffen. Het monument, dat den top van
den Salak bedekt, is waarschijnlijk een grafgesticht. Geene
ruinen, geene sporen van eenig menschelijk verkeer worden aangetroffen
op de toppen der volgende bergen: Gede, Mandalawangi,
Tangkoeban praoe, Patoewa,-Papandaijan, Telaga bodas,
eveninin als op de overige vulkanen der Preanger-Regentschappen,
of op de toppen van de bergen Tjerimai, Slamat, Soembing,
Sendoro, Merapi, Keloet, Semeroe, Tengger, Rawon, en
Idjen. Hieruit mag met grond van waarschijnlijkheid worden
opgemaakt, dat die vulkanen, welke geene dergelijke sporen
vertoonen, en velen dier vuurbergen rijzen op in landschappen,
waarin een tal van tempelgebouwen in de laag gelegene streken,
aan den voet der bergen gelegen, worden aangetroffen, dat die
vulkanen, zeg ik, tijdens die tempels werden gebouwd, dat is, vöör
7 a 1,000jaren, nog werkzaarn waren; ja, welligt hadden toen van
tijd tot tijd nog vreesselijke uitbarstingen plaats uit de Preangervulkanen,
uit den Tjerimai, Slamat, Soembing, Sendoro, Merapi,
Keloet, Semeroe, Rawon, Idjen, terwijl die vuurbergen, waarop
wij thans ruinen vinden uit dien tijd afkomstig" zoo als het geval
is op den Tjikorai, Tarnpomas, Dieng, Oengaran, Merbaboe,
Lawoe, Wilis, Kawi, Widodaren-Ardjoeno en Ajang reeds deslijds,
misschien reeds voor 1,000 jaren,') geheel en al uilgebluscht
waren. Uithoofde ons niets bekend is omtrent de
uitbarstingen van den Ardjoeno, en wij geene geschiedkundige
berigten omtrent denzelven bczitten, zoo verkeeren wij tcn
dezen opzigte in volslagene onzekerheid; Avij mögen echter met
grond van waarschijnlijkheid aannemen: dat zijn zuidoostclijke
Gelijk bekend is, bestaat er verscliil van gcvoclcn ondcr de beoef'enaars der
•Tava.selie geseliicdenis nopens den tijd, waarin die tempels zijn gcbonwd geworden.