
MY'miiff
Ii' ' •
¡M
Í ' ä . ,
. 656
(.ocscliccii als wäre ik in ccn oorspronkclijk gebcrgte verplaatst
en ik Syeniet aantrof, dat volkomen van gelijke hoedanigheid
was als datgene, hetwelk ik in de bergketenen van noordelijk
Sumatra had leeren kennen. Syeniet in den krater eens vulkaans!
Aanvankelijk vond ik dit gesteente als puinbrokken en
rolsteenen van middelmatige grootte, die met stukken zuivere
hornblende en met basalt- en porphyrachtige lava-soorten
van verschillenden aard in de vloedbedding door een lagen;
later zag ik hetzelve aan de wanden der kloof in ontzaggelijk
groote blokken op elkander gestapeld liggen. Met gespannen
verwachting om nadere oplossing omtrent het aanwezen alhier
van deze steensoort te bekomen, vervolgde ik mijn weg door
de kloof, mijne krandjangs (korven) met de rotsstukjes, die
ik met mijn hamer afsloeg, vullende, toen ik eensklaps door
een zwerm van groote wespen i) (horselen), die misschien door het
geluid der slagen met mijnen hamer schuw waren geworden, overvallen
werd. Woedend vielen zij op ons aan; te vergeefs beproefden
mijne Javasche begeleiders, hoeveel moeite zij hiertoe
in het werk stelden, om dezen onverwachten vijand van mij
af te weren. Ik ontving vier steken aan het hoofd; de pijn was
echter zoo buitengewoon hevig, dat ik bijna alle bewustzijn
verloor, en door de Javanen half gedragen, ter naauwernood
zooveel kracht behield om deze onheil voorspellende kloof
te Verlaten en naar het hooger gelegene geboomte, ter^ regterzijde
derzelve staande, te vlieden. Hier wierp ik mij door pijn
gefolterd, te vergeefs naar water smachtende, op den grond
neder, terwijl de voortzetting van ons onderzoek voor heden
geheel en al gestaakt moest worden. Hevig zwollen de zachteredeelen
van het hoofd, ter plaatse waar iJi gewond was, op; ongeveer
5 minuten nadat ik de steken had ontvangen, openbaarde zieh
een gevoel van misselijkheid en geraakte ik aan het braken,
dat gepaard ging met eene neiging tot kramp in de kaken, welke ik
Men treft op Java verscheidene sooi-ten van groote wespen (horzelen) aan,
die meer of minder giftig zijn; zij worden door de Javanen onder den algeraeenen
geslachtsnaara „tawon" begrepen; door de Soendatiezen worden zij „cnggang"
geheeten. Men treft dezelven voornamelijk in rotsachtige bcrgstreken aan.
raisschien slechts door het gebruiken van ecne tamelijk grooLc
hoeveelheid madera-wijn onderdrukte.
Men veronderstelle toch niet, dat deze opgave overdreven zij;
het vergif, dat te gelijk met den angel van dit gedierte in de
wond wordt uitgestort, werkt op eene zeer hevigc wijze en schijnt
eenige overeenkomst te hebben met het vergif der slangen.
Onbekwaam tot het verrigten van eenigen arbeid, bragt ik
twee uren in dezen toestand door, totdat de pijn, welke met
verdooving gepaard was, in een hevig branden overging.
Slechts twee Javanen waren gestoken geworden; bijna even
zwaar als ik leden ook zij aan de gevolgen daarvan.
Het was nu te laat geworden, om onzen togt verder voort
te zetten; ilt het derhalve eene piek in het Anggring-woud van
Glagah en kreupelhout bevrijden en aldaar eene hut opslaan;
weldra flikkerden eenige vlammen in het rond, de rijstketels
kookten en alle aanstalten waren gemaakt om te dezer plaatse
te overnachten. (Op het punt der situatie schets Figuur
db. B.) Het is thans 4 m-e. Vriendelijk werpt de zon hare stralen
door de Änggring-boomen, die hun loofgewelf boven ons
uitbreiden; er schiet ons derhalve nog tijd over om de verzamelde
rotssoorten na te zien en een blik op de lahar te werpen.
Ons bivouak ^ ligt 3,461 voet boven de oppervlakte der zee; wij
zijn derhalve uit de lahar, in de nabijheid van Breni, welke plaats
niet veel hooger kan hggen dan Bhtar (505') 2,956 voet gestegen.
Deze merkwaardige kloof is in hare gansche uitgestrektheid
en diepte in het zand uitgespoeld. Hetzelve is graaaw van kleur,
tamelijk fijn van korrel en iDestaat uit verbrijzelden trachiet en
trachiet-lava, waarvan eene groote menigte kleine, dikwijls puimsteenachtige
brokstukken in het zand vermengd worden aangetroffen.
Het is zonder twijfel gedurende den laatsten tijd, dat
de vulkaan werkzaam was, nitgeworpen geworden, en bedekt
de ribben des bergs in zijnen ganschen omvang ter hoogte van
150 voet, op sommige plaatsen met nog veel dikkere laag.
Het schijnt, dat het zand, met water vermengd, als een vloeibare
modder naar bcneden gestroomd is en ten gevolge daarvan,
na het verdampen van het water, zonder eenig ander ver-
. : 11