
m mìL
' i 4 Ili '
588
iot een gclieel te vereenigen, gelijk ik clezclven-inet pollood
in rnijne zakboekjes clccls op de kruin, deels in den pasanggrahan,
inet latere bijvoegingen van Station tot Station, lieb
opgeteekend.
Verlustigen wij ons eerst in het gezigt op de omliggcnde
streken, welke ook inderdaad het eerst mijne blikken boeiden.
De Tjeriraai in de nabijheid van Cheribon in het zuiden
teil oosten, de hoek Goemoeroe van het Gede gebergte bij
Tjandjoer in het noorden 85° ten westen en de Patoewa in het
zuiden ten westen zijn de verst verwijderde punten, en
van hier zien wij over alle andere geborgten en tusschenvlakten
van de Preanger-Regentschappen en van Krawang, welke daar
tusschen gelegen zijn. i)
In het zuiden 10^ ten westen verheft zieh de Tjikorai, van
welks top ik drie dagen geleden mijne blikken naar dezen berg
sloeg! Dit uitgestrekte laagland van Cheribon en de alluviaalvlakte
Yan Indramajoe, welke zieh tot aan het zeestrand voortzet,
doet zieh onder eene herhaalde afwisseling van kleur aan het
oog voor. Het plateau van Bandong ziet uit het zuiden 58 tot
60'' ten westen over de laagste Streek zijner oostelijke grensketen,
tusschen den Manglajang en den Gerimbi, naar ons heen,
doch laat zieh slechts aan de wit gekleurde nevellaag, welke op
hetzelve rust, herkennen. Van nabij en duidelijk ontw^aart men
hoe de noordelijke vulkaanketen van Bandong zieh van den
Manglajang tot aan den Boerangrang uitstrekt, in welker duistere
wouden men slechts 2 licht gekleurde vlekken herkent, nainelijk,
2 geelachtig ghnsterende en dampende solfatara's, welke digt
bij en beneden den oostelijken kraterrand van dpn Tangkoeban
Praoe boven elkander gelegen zijn. De noordelijke helling dezer
vulkanenrij of keten vormt hethoogland van Krawang en bestaat
uit iwee duidelijk van elkander gescheiden vlakke terrassen,
' ) Tot deze roisschetsen behoort een topographiscli journanl, waariii alle gediino
pcilingon zijn opgenomen. Uithoofde ik hetzelve bezig als bouwstof eener algomeone
topographisch-geognostiscbe beschrijving van Java, welke als memorie bij mijne
kaart van dat eiland zai gevoegd worden, hob ik van do aanvankelijk voorgestelde
mededcoling van dit journaal in het tegenwoordige werk afgezien.
van welke het eene, dat het naast bij den Tamponias gelegen
en minder hoog dan het andere is, (distrikt Batoe sirap) —
den Boekit toenggoel, het andere dat verder verwijderd en wel
5 ä 700 voet hooger hgt, echter (als vlak gewordene en uitgebreide
berghelling, — distrikt Segala herang) tot den Tangkoeban
praoe behoort. Dit laatstgenoemde terras verheft zieh
van voren (in het noorden) weder eenigzins tot eenen wrongvormigen
rand of tot randheuvelen, alvorens hetzelve in het
diepland van Krawang nederdaalt; in het oosten daarentegen
gaat het met eene zeer zachte glooijing in het eerstgenoemde
terras over, op gelijke wijze als dit oostwaarts in een dalafloopt,
hetwelk aan den noordelijken grenswal van Soemedang breed
aanvangt en welks verder op smal toeloopende bodem zieh, al
dalende tusschen dit terras en den westelijken voet van onzen
Tampomas, in de rigting van het nooi-den naar Krawang uitstrekt.
In dit gedeelte der noordelijke Bandongketen, welke tusschen
den Manglajang en den Boekit toenggoel ligt, entspringen (behalve
een kegelvormige bergtop op de noordoostelijke helling van
den Boekit toenggoel zelven) nog andere minder hooge bergmassa's^
zij strekken zieh in de rigting van den Tampomas uit,
doch zij bereiken niet eens de vlakte van Soemedang, veel minder
dezen berg en laten derhalve de gansche tusschenruimte tusschen
den Tampomas aan deze en den Manglajang aan gene zijde
open, zonder bergen liggen. De tusschenruimte begrenst de
vlakte van SoemMang ten noorden; zij vormt tevens de zuidelijke
grens van Krawang en maakt de waterscheiding uit tusschen
de noord- en de zuidwaarts vlietende beken. Zij is eene
der merkwaardigste terreinvormen van Java en doet zieh zonder
beken, zonder kloven aan het oog voor als een breede, ongeveer
150 a 200 voet boven SoemMang gelegen vlakke, plateauvormige
wrong of beter gezegd als een vlak-golfvormige, slechts
eenigermate heuvelachtige, breede band, dat zieh van deBandongsche
bergen oost-noordoostwaarts in eene dwarsche rigting
tot atm den Tampomas uitstrekt. Toch stijgt zijn noordelijke
rand, welke (westwaarls van hier) van den voet des Boekit
toenggoel bijna in een halven kring hier heen loopt, iets hooger
M