
lÉUÉiÉÌ iiäillifellM ^¿ri "
' ' (
+ ; '
i i
i,
i. f
i!
s ;
5f{ ••
i 5
II
J i "I!
1 2 0 G
gen van Juvasclic vulkanen, slaande hot ter perse leggcn vait
dit werk. Evenmin als de vulkanen in werkcloosheid verkecren,
is zulks het geval ten opzigtc van de verschijnselen in den
danipkring. Evenals inde bewerktuigde naluur, zoo merken wij
insgelijks cene voortdurende verandering, een onophoudelijken
voortgang en leven op in de onbewerktuigde natuur. Ten einde
immer herbaalde invoegselen te vermijden, heb ik het pian opgevat
aan het einde van het werk een aanhangsel te plaatsen, waarin
ook een toevoegsel zal voorkomen, bevattende eene vermelding
der plaals gehad hebbende voorvallen in de natuur van
Ncderlandsch Indie, gedurende het ter perse leggen van dit
werk, terwijl alhier eenige toevoegselen en verbeteringen op
het reeds vroeger behandelde zullen volgen.
No 7. Gédé. (Vulkaan van Java n» 7.) De aschuitbarsting
van den Gédé, welke in den jare 1761 plaats greep, — zie
bladz. 27 dezer afdeeling, — wordt reeds vermeid in het
eerste deel der Verhandel. v. h. Batav. Genootsehap, in eene
verhandeling over Jaeatra, p. 17.
dO. Kawah kapala tji Widahi. (Krater in de nabijheid
der bron van de beek Widahi.). Op bladz. 64 dezer afdeeling
heb ik slechts een kort overzigt van dezen krater gegeven.
Uithoofde echter verscheidene merkwaardige verschijnselen bij
dezen krater worden waargenomen en tevens de bijzonderheid,
dat dezelve voorkomt in een zandsteen-gebergte, nadere toelichting
vereischt, zoo worden alhier de waarnemingen daaromtrent
door mij gemaakt, op eene meer volledige wijze uit mijn
dagboek medegedeeld. Deze ' aanteekeningen werden door mij
ter nedergesteld in eene hut, welke ik op deszelfs rand had
doen boawen, en waarin ik mij gedm-ende den 29""" en
Maart, 1847, ophield. i) Zie Widahi Figuur d.
De weg tot het bezoeken van dezen krater staat slechts van
cene zijde open, namelijk, van de hoofdplaats van het distrikt
Tjisondari: desa Tji widahi, welk dorp in het schoone dal is
En niet in 1844, golijk op bladz. 64 verkeerdelijk is godrukt. De schrijfwijze
Widahi of Widai verdient de voorkeur bovon Widei.
1 2 0 7
gWegcn waardoor de hoofdbeek (tji) Widahi in de rigting van
liet noordoosten stroomt; het ligt bijna in het midden tusscheii
de bergen Tiloe, die oostwaarts, en Toempak roejoeng, welke
westwaarts van deze plaats oprijst. In het zuidwesten verheft
zieh de Patoewa en in het zuid-zuidwesten pf, juister gezegd,
zuid ten westen van de genoemde plaats, ligt de kawah, met
welker beschrijving wij ons zullen bezig houden; wanneer men
van dat dorp uitgaat, neemt men zijn weg, die allengs hooger
rijst, door oorspronkelijke wouden en bereikt men de kawah
binnen den tijd van 3'/2 uren. Daar eene beschrijving van dit
merkwaardige dal en van zijne omstreken mij te verre van
mijn onderwerp zou leiden, komt het mij doelmatigcr voor
deze te bewaren voor een ander werk, dat aan de bijzondere
topographie des eilands is toegewijd; wij zullen thans den lezer
onmiddellijk naar de bedoelde plaals voeren, namelijk, op den
hoogen rüg van het breede, wrongvormige neptunische Kendeng
gebergte, dat met eene zachte glooijing naar. het noorden,
namelijk, naar het tji Widahi-dal afdaalt. Dit gebergte is
van het west-noordwesten naar het oost-zuidoosten gerigt, loopt
tusschen de kegelbergen Patoewa en Tiloe door en verlengt
zieh in het Brengbreng-gebergte. De goenoeng Tiloe verheft zieh
ten noorden dezer neptunische oplieffing, de Patoewa ten zuiden
van dezelve, in de nabijheid van het westelijke uiteinde
van den Kendeng. Wat betreft den goenoeng Brengbreng,
dezen zullen wij later als een eenzijdigen neptimischen verheffmgsrand
leeren kennen. Zie IIP' afdeeling, het tertiairegebergte,
hoofdstuk 3 en 4.
Mijne hut (zie Widahi Figuur 1) Staat op de westzijde van de
kawah, ter plaatse waar de aanvankelijk tamelijk effene woudbodem
reeds lager daait en overgaat in de helling, welke den
kleinen ketel omgeeft. Van de plaats waar onze hut is gebouwd
daalt men ongeveer een vijftigtal voet benedenwaarts en bereikt
men aldaar den vlakken bodem desketels, welke, in de rigting
van het zuidwesten naar het noordoosten, eene middellijn van
ongeveer 400 voet heeft. De plaats, waar mijne hut Staat, ligt
naar barometer-waarnemingen 5,768 voet boven den spiegel der
I I
I
ii
If ^