
I
II
538
puinbrokkon gcvormde rib aan deze zijdc, welke van den
Mesigit tot aan den Poetri naar beneden voortloopt ; in do hoogere
zonen loopt dezelve. aanvankelijk met de helling van den
Goentoer in een gesmolten voort; ineer benedenvi'aarts echter
wordt dezelve van den berg gescheiden door eene kloof, welke
(gelijk ons reeds bekend is) den oostelijken voet van den Poetri
afscheidt van de puinmassa's >) des vnlkaans.
Behalve nit de solfatara's, welke aan de westelijke rotswanden
van den Mésigit worden gevonden, stijgen dampen,
over de geheele oppervlakte der noordvvestelijke helling, uit honderden
van kleine reten op; de gansehe bodem is verhit en
de oppervlakte van het zand bedekt met danne van '/a tòt 1
duim dikke, bontkleurige korsten, welke ten deele uit gesublimeerde
zwavel, ten deele uit andere delfstoffelijke bestanddeelen
(Salmiak?) bestaan en een zekeren graad van vastheid
bezitten.
Niet minder dan deze zijde, schijnt ook de gindsche helling
of de noordwesielijke ßank van den Agoeng met kloven
doorgroefd en geheel en al door dampen doorwoeld te zijn;
reeds op een aanmerkelijken afstand, b. v. van den wegpas
over den tusschenrug tusschen den Boedjoeng en den Mandalawangijvan
paal 2SV2 bijna tot aan paal27, en van den pasanggrahan
Malawar Tjiparai, kan men de dampen waarnemen, die
aldaar, ongeveer 2à 300 voet beneden den hoogsten top, uit
den bodem te voorschijn komen. Overigens is deze noordwestelijke
en noord-noordwestelijke helling van den Agoeng, welke,
alvorens in het plateau van Bandong af te dalen, zieh tot een
wijd uitgestrekt en boschrijk bergland uitbrcidt, nog door
niemand bezocht geworden.
') Voor deze ophoopingen vau zand, gruis, benoveiis trachiet- cn lava-puinbrokken
van elke grootte envan alle soorten is mij geen doelmatiger woord bekend
dan vulkanische puinmassa.
'•') Ik had het voornemen opgevat deze lielling thans te bezoeken, maar bemorlcto
echter, dat het niet mogelijk was in zulk een körten tijd als mij nog over bleef,
alvorens, namoüjk, het gebergte door wölken goheel en al zou omhuld zijn, Over
den g. Agoeng te klauteren en op de aan de overzijde des bergs gelegene helling aan
te komon. (Tocbereiilselen tot het overnnchten op den borg waren niet genomen.)
539
In de tegenovergestelde rigting, namelijk, noordoostwaarts
van den Agoeng, is de voortzetting der bergketen bekend
onder den naam van gocnoeng Gede en Djoengkoer Panen.
Nadat zij in eene noordelijke rigting een verbindingskam naar
den Mandalawangi heeft afgezet, wendt zij zieh (van top tot
top dieper afdalcnd) immer meer, doch langzaam naar het
oosten (oostnoordoosten) heen en daalt aan hären binnenwand,
d. i. aan de zijde, welke naar den Goentoer is gekeerd, overal
steiler, meer loodregt benedenwaarts dan aan de buitenhelling;
uit dczen wand steken eenige regtlijnig en evenwijdig aan
elkander nederwaarts loopende ribben uit. De tusschenruimte
tusschen deze bergketen en den Goentoer is van boven breed,
in den vorm van een plat uitgebreid, van onderen als eene
kloof uitgegroefd met eenige loodregte rotstrappen, over welke
eene beek in hären loop kleine watervallen vormt. Eindelijk
loopt deze keten uit in den laaggelegen bergrug van puinbrokken,
waarover de weg van Leles naar Trogon ons gistcren
heenvoerde.
Over al deze hoogten ziet men van den top des Mesigit heen.
Verder weidt het oog over een aantal nabij gelegen bergen,
van welke velen insgelijks met kraters doorboord zijn. De kawah
Manoek ligt slechts op een afstand van ß i k , de Papandaijan op
o, de Telagabodasop een afstand van 41/4 en de Galoenggoeng op
5 geographische mijlen van daar verwijderd. Maar wolkennevelen
naderden en omhulden dezelven; in de hoop de zon weldra weder
door deze nevelen te zien heendringen, vleide ik mij op de
kruin neder en liet den vrijen loop aan de denkbeeiden, door
het karakter der mij omringende streken in mij opgewekt.
Zeer opmerkenswaardig kwam het mij voor, dat, op eene
ZOO geringe uitgebreidheid, als de Preanger Regentschappen
bezitten, zulk een groot aantal deels nog geopende, deels thans
verstopte kraterkolken zieh in elkanders nabijheid bevinden.
Behalve de vier reeds opgenoemden, zijn in de nabijheid nog,
de volgende dampende vulkanen gelegen, als: de Wajang, die 41/2
geographische mijl van hier verwijderd ligt, — de Patoewa, die
op een afstand van 8'/2, — de Tangkoeban Praoe, welke — de
35