
524
50 voet lager clan de zuiclwestelijke of de naar de zijde vaii
Leles gekeerde rand (van waar de Boedjoeng in het noorden
10" ten westen wordt gezien), alwaar, in de nabijheid van een
ouden, grooten Kiara-boom (Ficus sp.), hetpoststation Tjitjalengka,
op een afstand van 25 palen van Bandong gelegen is. Hoogte van
dit pnnt 2,665'. Met eene zachte daling tusschen beide uiteinden
loopt het plateau eenigzins hol. Een liefelijk kontrast met de eentoonige
graswildernissen van dezen bergrng vormen de Kokos- en
Pinang-palmen van verscheidene Ideine dorpen, die in eenzame
bogten aan den voet der beide bergen gelegen zijn, maar vooral aan
de zijde van den Boedjoeng worden waargenomen i). Van hier
loopt de weg weder steil nederwaarts längs eene berghelhng, alwaar
van paal 26 af eene menigtepuinbrokken van Obsidiaan in
h e t r o n d v e r s t r o o i d w o r d e n a a n g e t r o f f e n , T V » , d.)
die werkelijk vulkanisch glas vormen, dat, zvvartachtig van kleur
en aan de randen doorsehijnend, van zeer nabij met het gewone flesschenglas
overeenkomt; hoewel hetzelve nit eene digte, homogene
massa bestaat, zoo worden in het binnenste echter kleine luchtbellen
aangetroffen. Deze doen zieh aan het oog voor als witachtige
vlekjes en zijn opgevuld met eene witachtig grijze massa (van
vergane veklspaathkristallen?). Velen zijn aan hunne oppervlakte
op zulk eene wijze gegroefd, dat zij even als versteend hout eene
lamelleus-vezelachtige structuur schijnen te hebben; deze vorm is
echter waai'schijnlijkdoor verwering ontstaan enbepaaltzich, zonder
' ) De hoogte, waarop men zieh aldaar bevindt, kan derhalve de oorzaak niet zijn,
dat de meesjte dorpen ophet 2,125 k 2,150' hooge plateau van Bandong de Kokospalmen
missen. CZij groeijen tooh op gelijke hoogte te Leles, te Trogon en te Garoet
zeer welig.) Door de bewoners wordt beweerd, dat zij aldaar niet willen gedijen,
waai'van zij als oorzaken opgeven de harde kleiachtige bodem en de zware morgennevels,
welke op het plateau Valien. De hoofdoorzaak ligt misschien in de overgeerfdegewoonteder
Javanen om geene Kokos-palmen te planten, want sleehts ongaarne
gaanzij tot nieuwigheden over. Stinkende Katjangolie wordt derhalve op het plateau
van Bandong overal gebezigd in plaats van de voortreffelijke Kokosboter.
Gelijk reeds in de Voorafgaande aanmerking aan hot begin van dit hoofdstuk is
gezegd geworden, hebben al deze tweede, in parenthesi aangehaalde nommers betrekkingop
mijne verzameling in het museum te Batavia, waar zieh groote exemplaren
van die rotssoorten bevinden, terwijl de eerst aangehaalde nommers op het Eijk's
miiseum van natuurlijke historie te Leiden betrekking hebben, waar kleinere stukken
daarvan nedergelegd zijn.
tot in het binnenste door te dringen, sleehts tot de oppervlakte.
Behalve in het Tengger gebergte is dit (voor zoo ver mij bekend
is) de tweede plaats op Java, waar Obsidiaan wordt aangetroffen,
hetwelk men onder de producten der Javasche vulkanen zelden
vindt en misschien door den goenoeng Goentoer (den naastbij gelegen
vuurberg) hierheen werd geslingerd? (De regtlijnige afstand
bedraagt 8 minuten.) Aan den voet der helling, bij den 27=^®»
paal, loopt een weg in eene oostelijke rigting naar Baloeboer
Limbangan, door het dal, hetwelk tusschen de Boedjoeng keten
ten noorden en den kegelberg Kaiedon ten zuiden wordt begrensd;
dezen zijweg laten wij aan de linkerhand liggen en terwijl wij
onzen weg zuidwaarts (zuid-zuidoostwaarts) verder voortzetten,
beklimmen wij eenen nieuwen tusschenrug, welke van den Mandalawangi
oost-zuidoostwaarts naar den Kaiedon heenloopt. Op
een geringen afstand voor ons uit, in het zuidoosten, verlieft
zieh deze berg (ook berg van Leles geheeten) als een kleine,
maar steile, ruwe kegel. De topographie van dit weinig bekende
gebergte-landschap is te ingewikkeld, dan dat men dezelve in
eene bloote beschrijving duidelijk voor oogen zou kunnen stellen;
ik vermeen dus naar eene spoedig uit te geven kaart te
mögen vervvijzen, waarop ik getracht heb de ligging en de
configuratie der bergen duidelijk voor te stellen.
In menigvuldige bogten, nu rijzende dan dalende, volgt deze
weg zijnen sHngerenden loop door dit gebergte, welks roodachtige
leemaarde (met vulkanische steenbrokken vermengd)
bij het aanleggen van dezen weg menigwerf diep doorgegraven
moest worden 5 eerst aan gene helling van dezen tweeden
pas is het den reiziger gegund zijne bliklten op de schoone
vlakte van Leles te werpen; deze vlakte strekt zieh uit aan
den zuidelijken voet van den bergrug, welke den Mandalawangi
en den Kaiedon verbindt en biedt het oog door hare groene
rijstvelden, benevens door hare welige Pinang- en Kokosboschjes
der dorpen een verbeugend schouwspel aan. Zij heeft eene zachte
glooijing naar het oosten heen en wordt, als wäre het eene
bogt, bijna aan alle zijden door gebergten omringd; ten noorden
wordt de vlakte begrensd op de zoo even vermelde wijze; —