
'i.
* t
Zoii inisschien de bevolking, door eene verwoestende uitbarsting
van den Sêmeroe, van daar zijn verdreven geworden?
Ook volgens berigten van andere waarnemers bestaat de
zuidelijke voet van den Sêmeroe, welke zieh over het algemeen
genomen vlak iiitstrekt, tot aan het zuiderstrand uit
over elkander heen gegotene lava-stroomen en puinbrokken,
welke met bijna ondoordringbare wouden zijn bedekt.
Naar luid eener mededeeling van den heer van Herwerden '),
bestond bij de regering, in het jaar 1828, het plan om door
deze Streek, en om den voet van den Sêmeroe heen, een weg
te doen banen, ten einde het landschap Malang, ten westen,
en Lêmadjang, ten oosten van den berg, met elkander te verbinden;
de rotsaehtige beddingen der menigvuldige beken, benevens
de ondooi'dringbare bamboes-wouden maakten dit voornemen
onnitvoerbaar.
Dezelfde schrijver (gewezen Resident van liediri en Madioen)
meldt, dat massa's van zand en asch, door den Sêmeroe uitgeworpen,
na hevige regens onder anderen ook uit de kloof der
kali Besoek bergafwaarts gespoeld worden, welker bed met
millioenen van slakken is bedekt. Deze beek heeft een landschap,
zuidwaarts van Lêmadjang, doch in de nabijheid daarvan gelegen,
over eene uitgestrektheid van vele palen en ter hoogte
van verscheidene voeten, in eene dorre zandwoestijn herschapen.
Reiziger s, welke den berg hehhen hezocht.
Ten jare d836 werd, op den Augustus, voor de eerste
maal beproefd om den Sêmeroe te beklimmen, namelijk,
door de heeren mr. J. F. W. van Nes (toenmalig Resident van
Pasoeroean), J. H. Dickelman (Assistent-Resident van Malang),
van der Poel en Schonke (beide toen ter tijd Contrôleurs) en
eenige anderen. (Zie Jav. Cour, van den 10^™ September, 1836,
no 73. en Tijdschr. voor Neêrl. Indië, 71 no. 8, bladz. 1S8 en
volg.) Aan deze heeren komt onder anderen de eer toe, dat zij
den eersten weg, door de wouden van Matjan têngah, naar den
Vei-hand. Batav. Genootschap, deel XVII: „over laet Tênggersch gebergto."
783
Semeroe hebben gebaand en derhalve tevens den toegang tot
denzelven hebben geopend. Het was dezelfde weg, welke
door mij is gevolgd geworden; de Javanen hadden denzelven
weder eenigzins opgeruimd en het daarover gegroeide struikgewas
afgekapt.
Het gesteente in de kali Mandjing, door de reizigers van
1836, op bladz. 160. t. a. p., basalt genoernd, is de door mij
beschrevene trachiet-lava. Het Widodaren, alwaar genoemde
heeren den nacht doorbragten, was, naar de verzekering der
Javanen uit Matjan tengah, die bij mij M'aren, eene geheel
verschillende, oostwaarts gelegene rib, vanwaar zij, in 1836,
eene gansch andere, meer oostelijke rigting insloegen dan ik,
in 1844, volgde. Van Widodaren besteedden zij elf volle uren,
van des morgens 6 tot des avonds 5 ure, met klimmen en hadden
toen de kruin nog niet bereikt.
Dit laat zieh slechts hierdoor verklaren, dat die heeren zeer
moeijelijke plaatsen aan de bergheUing en los, ligt beweegbaar
zand hebben ontmoet.
Langzaam met de koeh's voortgaande, had ik van Widodaren
tot aan de wondgrens slechts I3/4 uur, en van daar tot aan de
kruin Qi/j uren noodig, te zamen derhalve 4i/4 uren.
Destijds (in 1836) hadden er elk 1/2 of s/^ uurs uitbarstingen
plaats, onder bijna gelijke verschijnselen als thans het geval was.
AI hetgeen verder door de gemeide heeren t. a. p. wordt vermeld,
vond ik volkomen bevestigd. — Eene latere bekhmming
van den Semeroe door G. F. Clignett, op den 18''^° October,
1838, vindt men in het Tijdschr. voor Neerl. Indie, I. no 12.
pag. 446 en volg. kortelijk vermeld.
Geene andere ondernemingen van dien aard zijn ter mijneikennis
gekomen.
J, I
i
i