
"! i
Beide hebben hunnen oorsprong in het omringende terrein der
kraters, namelijk, op de hooger gelegene en meerendeels mgt
M ouden bedekte bergwanden, van welke voortdurend water benedenwaarts
vloeit, gevormd uit nederplofsel van wölken (nevel en
regen), dat zieh allengs in kleine beken vereenigt. Tot op de
plaats waar deze beken denkrater binnenstroomen, bestaan
zij uit zuiver, atmospherisch waier; zij verkrijgen hare
zure hoedanigheid eerst nadat zij door den krater zijn
gevloeid, alwaar derzelver water in aanraking komt met de
zwavelig zure dampen der fumarolen, tevens verhit wordt en
zwavelig zuur opneerat. Met ziet dergelijke beken in de kraters
al borrelend en sissend heenvlieten tusschen honderden
van gaten, die met zvvavelbeslag zijn bedekt, en waaruit dampen
opwaarts rijzen; somvs'ijlen verliest men die beken in haar kronkelenden
loop uit het oog, dewijl zij in eenige dier gaten verdwijnen
om uit anderen met gedruisch weder opwaarts gedreven
te worden; ook de spiegeis der kratermeren worden op honderden
van plaatsen door de oprijzende dampbellen in beweging
gebragt, als kookten zij. Waar zij den krater verlaten, waarin
haar volumen door den verdikten waterdamp, welke met zwavelig
zuur en zwavelwaterstof-gas te gelijk uit den bodem oprijst,
misschien eenigzins is vermeerderd geworden, daaris haar water
zuur en ondrinkbaar. Het onderscheid tusschen het kristalheldere
water der beek boven het punt, alwaar zij den krater binnenstroomt,
en de zure of wränge hoedanigheid, welke de beek
bezit, naofai zij den krater heeft verlaten, is vooral zeer duidelijk
bij de kawah Tjiwidahi en Papandaijang, waar de binnen den
krater stroomende beek reeds vrij aanzienlijk is; ditzelfde verschijnsel
laat zieh echter evenzeer, hoewel in geringere mate,
bij al de andere beken waarnemen. Overigens gebeurt het
slechts zelden, dat het water vrij zwavelzuur bevat; meerendeels
is het zwavelzuur, met thonaarde verbonden (aluin). De
oorzaak hiervan laat zieh op eene zeer natuurlijke wijze verklaren;
in de kraterruimten, waardoor de bedoelde beken
stroomen, is bijna al het gesteente verweerd, ontbonden enin
cene witkleurige, papachtige massa overgegaan, welker hoofd-
1357
bestanddeel uit thonaarde bestaat. De bodem is los en modderachtig.
Behalve het zuur der vulkanische dampen, waarmede
het water wordt bezwangerd, moet hetzelve gedurende zijn
loop door de modderachtige kraterruimte eene groote hoeveelheid
thonaarde opnemen, met zieh voortstuwen en hieruit
is het, dat, door verbinding met zwavelzuur, aluin geboren
wordt.
Uit dezen lioofde is het, dat de zure of aluin bevattende
beken en meren in den eigelijken zin des woords tot het
hoofdstuk behooren gebragt te worden, waarin over de minerale
brennen wordt gehandeld; zij onderscheiden zieh van deze
laatstgenoemden alléén in dit opzigt, dat de chemische werkplaats,
waarin het water met vreemdsoortige bestanddeelen wordt
bezwangerd, nicfc tcr clicptG väu ccnigc cluizcndcn "víin voctcii
beneden de oppervlakte der aarde, — maar aan die oppervlakte
zelve is gelegen, namelijk, dat zij zieh bevindt in do
met dampen doorwoelde ruimte des kraters.
Heeft de krater geene bekkenvormige gedaante, ligt hij daarentegen
aan de helling eens bergs', Staat hij aan de eene zijde
open, gelijk het geval is bij n« 3, 4 en 5 der hier later
genoemde voorbeelden, dan zet de beek hären loop onafgebroken
door denzelven voort, of vormt zij hoogstens hier en
daar kleine plassen of borrelende waterpoelen; is daarenlegen,
gelijk in de overige voorbeelden, de kraterbodem aan alle zijden
door een hooger rijzenden rand omgeven, d. i., heeft hij
de gedaante eens ketels of trechters, dan volgt hieruit noodzakelijker
wijze, dat het binnen gestroomde water zieh tot een
meer moet ophoopen, waarvan het bekken of geheel of ten deele
vervult is. Heeft nu dit bekken een zeer grooten omvang, of is
de toevloed van water gering, dan is de verdamping der vloeistof
voldoende oni het niveau van het meer beneden den rand
des kraters te houden en hetzelve bezit alsdan, gelijk in n" 1,
2 en 7, geene uitwatering; heeft het bekken daarentegen geen
grooten omvang, is de toevloed van water, hetwelk van de
met wouden bedekte, hooge ringgebergten nedervvaarts stroomt,
zeer groot, gelijk bij n" 6, 8 en 9 is vermeld, dan vloeit
!!6