
.. f
Ì i l l i i
i l I l i
sU'ckkcn. Ilcffen clcze liurmc kruinen 100, ja, nieer vocteii
boveu den grond, zoo berciken die vaa liet laag groeijende
woudgeboomte, dat den kraterbodem omringt, ter plaatse waarde
grens tusschen dezen en den voet des bergs gelegen is, slechts
cene hoogLe van 15 á 20 voet. Dit geboomte bestaat voornaraelijk
uit vijf soorten, als: Agapetes (Tliibaudia) vulgaris mihi,
Vireya retusa BL, Symplocos xantliophylla de Vr., waarbij nog
eene Laurínea en Agapetes microphylla mihi behooren gevoegd
le worden.
Dit zijn de boompjes, welke te vergeefs in heb gansche
woud, uilgenomen in de kraterruimte, worden gezocht, en die
echter gewoonlijk op alle steile, drooge en rotsachtige hergioppen,
cene hoogte van 9 c\ 10,000 voet bei'eikende, worden
aangetroffen. Te dezer plaatse daarentegen groeijen zij allerwcligst
en zelfs gezellig op een kraterbodem, welke slechts tot
eene hoogte van 5,700 voet oprijst. Reeds vroeger heb ik den
lezer op dit verschijnscl opmerkzaam gemaakt. üithoofde deze
boompjes beneden hunne eigenlijke Alpiuische zone, namelijk,
lager dan de toppen der kegelbergen, die gewoonlijk 9 á 10,000
voet hoog zijn, nergens eiders dan op kraterbodems worden
aangetroffen, zoo zou men daaruit, op het eerste gezigt, het
besluit opmaken, dat dit geboomte het best gedijen wil in een
zwavelachtigen grond, waar het omhuld wordt met dampen.
"Waarschijnlijk is het echter, dat de groei van hetzelve slechts
wordt bevorderd door den rots- en steenachtigen bodem, welke
met spleten is doorkloofd en geheel onbedekt, open is en waar
geen hooge woudboomen willen opkomen; in de schaduwen
van ander geboomte groeijen deze soorten niet; de scherpe
grens, welke het hoog en laag groeijend geboomte van elkander
Scheidt, blijft echter altijd opmerkenswaardig. De laatstgenoemde
soorten verheffen zieh hier, in de kawah kapala tji
Widahi, op een van onderen' verwarmden bodem, die met
aluindeelen is bezwangerd; aan alle zijden rondom dezelven
rijzen warme dampen uit den bodem opwaarts en niettegenstaandc
dit alles pronken zij met het heerlijkste groen, welks
schiUerevde frischheid zieh naauwelijks laat beschrijven. Zij
1211
vormcn een laag gegroeiden woudzoom, welke tlen kratei'
omgeeft met een allei'fraaist en digt zaamgedrongen, rond
bladeren-gewelf, dat een leveudig kontrast vormt met den
naastbij gelegenen achtergrond, namelijk, met het woud, dat
de hellingen bedekt en uit hoog rijzende eikeu en Podocarpen
bestaat. Ik heb dit boschje van kraterboompjes op Figuur 1
door middel van krulletjes aangeduid; behalve op den zoom van
den kraterbodem, alvorens het tot een onafgebroken kringvormig
geheel vereenigd is, komt dit Alpengeboomte in enkele, kleine
boschjes voor op het noordelijke, modderachtige gedeelte des kraterbodems,
alwaar het in een aantal afzonderlijke groepen, —
bosch-eilandjes, — verdeeld is; tusschen deze boschjes treft men
op den Witten modder, waar beneden zieh geen vaste grond
laat peilen, bedden aan van eene Sphagnum-achtige mossoort.
De binnenrand van gindsche laag begroeide woudstrook,
welke uit de straks genoemde «kraterboomen» bestaat, wordt,
alvorens hy in den kalen kraterbodem overgaat, door eene nog
smallerò strook omgeven, begroeid met eene Lyeopodium- en
eene Mertensia-soort, welke een digt zaämgegroeid bed vormen,
ter hoogte van 2 à 4 voet 5 eerst over deze met varens bedekte
landstrook komt men aan den binnensten kraterbodem, waarop,
wel is waar, geen geboomte groeit, maar die toch niet geheel
enal van plantentooiis verstqken, want deze kraterbodem voedt
nog twee Cryptogamen, eene mos- en eene Conferve-soort. De
laatstgenoemde soort treft men bij wijze van een groen bekleedsel
of beslag aan op de steenblokken, welke in de poelen van heet,
zuurachtig water liggen, ja, zelfs in eenige borrelende waterbekkens,
waarvan de temperatuur GO"" Réaurn. bereikt, wordt zij
nog gevondeu. Het mos treft men aan in het noordelijke gedeelte
des kraters, alwaar het, naar de wijze van Sphagnum-soorten,
ylakke, läge, doch zieh ver in de breedte uitstrekkende kussens
vormt; het heeft eene bleek-groene kleur en ligt onmiddellijk
op den witten, thonachtigen, met zuren of met aluin
bezwangerden, verbitten modder, waaruit zieh allerwege dampen
ontwikkelen en welke op enkele plaatsen eene temperatuur
bereikt van 60^ Rèa um.
i : t^!^;';- ;
I i Is iiiii.afjs •'
I i i ' -
ii ® •