
h' ß 1 ' I S -
i ' t '.
'I'vlli
892
inaakt worden, dat dil gebergte in vroeg-eren tijd is bewoond
geworden. »)
Hoogte van pondok Soemoer boven de oppervlakte, der
Op den dd^"'^ October vingen wij onzen togt in den vroegen
morgen weder aan; nu eens te paard, dan weder te Yoet, klommen
wij bergopwaarts door wouden been, waarvan bet geboomte allengs
lager en verder uit .elkander groeide; zij bestonden, bebalve
uit Casuarina's, voornamelijk uit Dodonaea-, Viburnum-, Elaeagnussoorten,
Acacia montana, Antennaria javanica, Hypericum javanicum,
eene Urtica en ander louter laag groeijend, klein geboomte.
Tusschen hetzelve Tonden wij, behalve andere struiken, vooral
Rubus-soorten en eene Clematis; wat betreft de kleinere planten,
behalve de gewone Alpen-soorten, waren het vooral Polygonum
paniculatum Bl., eene Senecio en een Galium, welke veelvuldig
voorkwamen. De bodem, met dit struikgewas overtogen, bestond
uit eene heldergrijze, tot tufsteen- verharde , vulkanische
asch, waarop eene groote hoeveelheid zwart, puimsteenachtig
gruis verstrooid lag, hetwelk veel overeenkomst had met de
rapilli, die op het Tengger-gebergte worden gevonden.
Nadat wij gedurende 21/2 uren gestadig waren voortgeklommen,
bereikten wij ten 9 ure eene plaats, welke als de grens mögt
beschouwd worden van het oudere woudgeboomte, terwijl nu
datgene wat verder op werd aangetrofFen en hetwelk hoofdzakelijk
uit de zoo evengenoemde soorten bestond, alle teekenen droeg
dat het eerst voor korte jaren was opgegroeid; vooral was het
aantal jeugdige Casuarina's, dat wij onder hetzelve ontmoetten,
zeer groot. Ongeveer 2,000 voet beneden den kraterrand, d. i.
op eene hoogte van 7,600 voet boven de oppervlakte der zee,,
hield de woudvegetatie bijna eensklaps op; hieraan paalde eene
' ) Naar berigton van anderen, moeten slechts op eene enkele plaats sporen
worden aangetroifen, dat het gebergte vroeger bewoond was; aan den noordelijkeii
voet. van den Eawon, in de nabijheid van desa Salak, — welk dorp
8 palen zuidwaarts van Pradjakan verwijderd is, — ligt een heuvel en in het
bovenste gedeelte van deszelfs helling is het, dat twee grotten worden gevonden,
wölke in de rots zijn uitgehüuweu en ter woderzijde van zitplaatsen zijn
voo)'zien.
m
1
m
' i ii i. 1f i
893
volkomen dorre, steile helling van eene geelachtig grijze kleur;
aan hare oppervlakte in woeste wanorde van een gereten, door
eene menigte van spielen doorgroefd, ontstaan ten gevolge van
het afstroomende regen water, en door geen cnkel groen rijsje
meer gesierd, verhief zij zieh tot aan den uitgetanden, van een
gescheurden kraterrand. 1)
Duidelijk ziet men hier, hoezeer eene digt in een gegroeide
plantaardige bedekking het uitspoelen des bodems, door het nederwaarts
stroomende regenwater, voorkomt; tallooze erosiekloven
waren in den bovensten, dorren bergkoepel uitgegroefd,
terwijl daarentegen in het benedengedeelte des kegels, dat met
den groenen tooi van planten was bedekt, op eene gelijke uitgestrektheid
van oppervlakte, slechts weinige beekkloven M-erden
aangetroffen, die echter weldra de ontzaggelijke diepte verkregen
van 3 tot 500 en meer voet.
Wij bevonden ons hier aan de woudgrens, welke tamelijk
scherp om het daaraan palende gedeelte des bergs getrokken
was; bij het beschouwen van dezen dorren, hcht gekleurden
bergkoepel, die even als de kegel des Semeroe een sterk kontrast
vormde met het donkere groen der lager gelegene wouden,
stelden wij ons het phasnomen der sneeuwgrens, waarvan
de aanblik ons op Java, helaas! niet is vergund, levendig voor
den geest. Een sterk verlangen naar de blinkende bergtoppen
van den Ilimalaya, of den Chimborasso maakte zieh van ons
meester. De Montblanc Steide zieh in zijne blinkende gedaanto
voor onzen geest, gelijk hij zieh eens in de werkelijkheid uit
Macon en Lyon aan ons oog voordeed, en met een verdrietig
gestemd gemoed klauterden wij opwaarts tegen den dorren
bergkegel, waarop ons zoekend oog zelfs geene enkele sneeuwvlok
kon ontdekken.
Hij was gevormd uit een vulkanisch, fijn, aschachtig zand,
hetwelk met vele kleine trachiet-lava-brokken vermengd was
en eenen aanmerkelijken graad van vastheid bezat. Eenige
Meer naar onze linkerzijde heen, d. i. noordwaarts, liepen enkele smalle
strepan, met woudgeboomto bedekt, boven de algeineeiie woudgreus, doch niet
hoog tegen de borghclling op.