
I. !. I '
11
íi 1
• ì il
SI Min
n ..Il s t! I »(
fi
862
hij alllums na den Kocdocwon ontslond, zou mcii opmakeu
uiL zijnen geringen omvang, uit de analogie met de overige
drie kegels, waarvan de grootte in verhouding tot hunnen
ouderdom staat, dewijl de kracht, welke de kegels vormde, in
sterkte is verminderd, naar gelang de periode van bare werk^»
zaamheid den tegenwoordigen tijd meer nabij kvvam. ') De
zandnitbarsting, welke den Batoek heeft gevormd, schijnt slechts
van korten duur en van geringe bevigheid te zijn geweesl,
dewijl eene sterke uitbarsting of een randgebergte van grooteren
omvang bad moeten vormen, of zulk een steile, spitse
kegel, als de Batoek is, daardoor van een zou gesprongen zijn.
Dit alles scbijnt op de ondubbelzinnigste wijze uit de opgenoemde
daadzaken te volgen.
Maar veel moeijelijker is de beantwoording der volgende
vragen, welke voor tweederlei uitlegging vatbaar zijn: Is de
uiterste ringmuur des kraters a. een uitbarstings- of b. een
verbefiings-krater ? Hoedanig en ten welken tijde, met betrekking
tot dezen ringmuur, is bet groote noordoostelijke splijtingsdal
ontstaan? Welke beteekenis eindelijk heeft de dwarsdam
van Wonosari en op welke wijze is deze dwarsdam ontstaan,
che zieh van den voet van den zuidelijken ringmuur ter
lengte van Va geographische mijl, in eene lijnregte rigting
tot aan den noordelijken ringmuur uitstrekt ?
Alvorens wij tot bare beantwoording overgaan, zullen wij eerst
eenige daadzaken in bet gebeugen lerugroepen, ten einde op die
wijze eenige vaste punten te verkrijgen, welke ons bij de oplossing
dezer vragen zeer te stade zullen komen.
no I. Wat de zamenstelling van bet gebergte aangaat, zoo
bestaat de groote ringmuur, de dwarsdam en waarscbijnlijk
de hoofdmassa van bet gansche gebergte uit irachiet en tracbietiscbe
lava-soorten, welke rijk aan veldspaatb zijn. In
Dit zou, in strijd met de leer van Lyell en van anderen, een voorbeeld in
het klein wezen, dat vele natuurkrachten, hoewel zij naar liaren aard dezelfden
blijven, echter wat belreft den graad van sterkte, waarmede zij werkzaam zijn,
allengskens zwakker -worden, naar gelang die verscliijnselen den togcmvoordigen
tijd mcev naderen.
eveuwijdige lagen op elkander voorkomende, bemerkt men,
ter plaatse waar zij steil zijn afgebroken, eene afzoudering
(structuur) in langwerpig vierkante stukken (parallelopipeda),
welke naar den zuilenvorm overbelt.
n» II. De krater van den Tengger verlengt zieh in het
groote noordoostelijke splijtingsdal, welks zijwanden in elk
opzigt met den ringmuur overeenliomen eneene werkelijke, onafgebrokene
voortzetting daarvan uitmaken. In plaats echter dat
zij zieh voortzetten op gelijke hoogte, als de ringmuur aanvankelijk
heeft, dalen deze randeu benedeuwaarts met dcnzelfden
graad van helling als de buitenwaartsche zijde van bet
gebergte.
no III. De bodem van dit splijtingsdal is bedekt met lavastroomen
van verschillende soort; de hoofden der oudste lavabanken
loopen uit in den dwarsdam, alwaar zij afgebroken
zijn 5 zijne geologische structuur komt volkomen overeen met
die van den ringmuur. Zijne hoogte bedraagt echter slecbts
de helft a een derde van die des ringmuurs, zij is gelijkmatiger
en over de gansche uitgestrektheid van den dam aan
mindere veranderingen onderhevig dan die des ringmuui's.
n« IV. Hoewel de ringmuur geene insnijdingen of kerven
in zijnen rand heeft, zoo is hij toch zeer ongelijk van hoogte;
de Boedolemboe is 753 voet hooger, dan het meer westwaarts
gelegene gedeelte van die zelfde zuidelijke helft des ringmuurs,
en 84S voet hooger dan de wegpas naar Tosari. Ten dezen
opzigte echter komen de noordelijke en zuidelijke helft
van den ringmuur overeen: dat de hoogste plaatsen, alwaar
zij de overige gedeelten een derde^ ja, bijna de
helft in hoogte overtreffen, kun heider oostelijke uiteinden
zijn, welke volkomen in de rigting der lengte-as van den
dwarsdam tegenover elkander gelegen zijn.
n» V. De rand van den ringmuur is zonder insnijdingen of
kerven; voornamelijk is het de zuidelijke helft, de Ider-ider,
welke, wat de gelijkmatige voortzetting van den rand betreft,
zieh in cene lijnregte rigting uitstrekt.
n« VI. De buiteuste helling van den vulkaan bestaat mt