
594
' 'S
t
eruplic kegel vooi-bij loopt. Of cleze rand ook nog aan de noordnoordoost,
aan de noord- en aan de noordwestzijde van den borg
bestaat, is mij onbekend gebleven; aan de andere zijden echter,
namelijk, aan dezuidwest-, zuid-, zuidoost-, en aan de oostzijde
des kegels kan men dcnzelven in eene onafgebi'okene lijn met het
oog vervolgen en duidelijk ontvvaren, dat hij zieh in een wijden
lialven kring uitstrekt, welke in het zuidwesten (van het middenpunt
gerekend) op de volledigste wijze is slaande gebleven,
te dier plaatse tevcns het hoogst is en van daar lager dalend den
kegel omsingelt. In deszelfs loop rondom den kegel wordt dezelve
slechts op eene plaats, namelijk, zuidoostwaarts van denzelven,
door eene läge tusschenruimte afgebroken.
Binnen dezen gedeeltelijk verbrijzelden ringmuur en door deszelfs
ovej'blijfselen aan de meeste zijden omsingeld , verheft zieh
de tweede, de binnenwaarts gelegene berg, de eruptie kegel
van den Tampoinas. Aan de zuid-zuidoostzijde, aan welke ik
denzelven beklom, rijst hij van lieverlede uit het tusschendal
van den binnenwaarts gelegen voet van den muur (denvoormaligen
ki-aterbodem) op\^aarts en vormt hij nog eenige breede
trappen of vlakke voorsprongen, alvorens hij, boven het middengedeelte
der helling, steiler en rotsachtiger omhoog stijgt, om
zieh naar den hoogsten rondgevormden top op te helfen. Het is
geen eigenlijke kegelberg, maar een (half bolronde) berg, welks
stonipe schedel zieh als het segment van een kogel voordoet.
Van het bovenvlak van een der voorsprongen beschouwd, heeft hij
de gedaante van een domvorniigen koepel of kap, welke op het
lager liggende gedeelte van den berg is gesteld. De diameter van
den hoogsten schedel, voor zoo verre clezelve een vlak-bolronden
vorm heeft, is zeer aanmerkelijk en bedraagt omtrent 700 voet;
overigens gaat dezelve allengs en geheel en al onbegrensd in de
steile buitenheUingen des kegels over.
Slechts de bovenste helft des kegels kan men, uit de omliggende
laaggelegen streken, aan den voet des bergs gewaarworden.
Men vergelijke Tampomas Figuur 2, voorstellende
eene denkbeeidige verticale doorsnede des bergs 5 a is de ringmuur;
b is de eruptie kegel; van dezen kegel ziet men van
595
hetstandpunt <)• slechts het bovenste segment c, hetwelk boven
de regte lijn gelegen is en zieh boven den rand a verheft; een
optisch bedrogis oorzaak, dat het toeschijnt als ware het bovenste
segment op den rand a geplaatst; men komt niet op het denkbeeld,
dat achter a nog een ander dal wordt aangetroffen en dat de
afstand van a tot c zoo groot is! Uit dien hoofde bedriegt men zieh
zoowelin het schatten van de hoogte als van den afstand van c, welke
beide veel geringer worden veronderstelcl dan zij werkelijk zijn.
Deze gansche 1,200 voet hooge eruptie kegel, welke den
voormaligen krater van den Tampomas geheel en al heeft
opgevulcl en door het verbreeden zijns omvangs den ringmuur
op verscheidene plaatsen verbrijzeld of denzelven althans geheel
en al overstelpt heeft, bestaat louter uit enkele, hoekige,
onregelmatige steenbrokken, namelijk, brokstukken van lava,
welke over het algemeen slechts 2 á 3 voet dik, menigwerf
echter veel grooter, ja, waarvan sommigen zoo hoog als een
huis zijn. Bij millioenen op elkander gehoopt liggende, vormen
de tusschen dezelven heenloopende holle ruimten, als kloven
en spleten gevormd, een waar doolhof. Deze steenbrokken bevinden
zieh, voornamelijk wat de uitwendigen (oppervlakkig
liggenden) betreft, in een half verganen toestand; zij zijn week,
kunnen ligtelijk in stukken geslagen worden en leveren zoowel
hierdoor als door het welige woud, hetgeen (merkwaardig genoeg!)
dezen dporgroefden steenhoop bedekt, het bewijs voor
den hoogen ouderdom des kegels. De ruimten tusschen velen
derzelven zijn reecls gevuld met aarde, welke deels haar ontstaan
te danken heeft aan het verweren der steenbrokken,
deels aan het vermolmen van plantaardige zelfstandigheden;
allen zijn zij met mos overtogen, immer vochtig en tot in hun
binnenste steeds doortrokken van de nattigheid der wolkennevelen.
Zij bestaan uit lava, welke meer of minder poreus en
van trachitischen aard is, van eene bruinachtige of roodachtig
bruine grondmassa, M'aarin alleen nog kleine verglaasde veldspaathkristallen
duidelijk kunnen waargenomen worden (Batav.
n"". 2 en 3); deze gaan door toenemende luchtbellen in zeer
brokkelige slakken over, L. n°. 105 (Batav. n". 4) waarin de
i M