
r«
th
s , tm ir'-i,
LÌ:
1224
regi, oprijzcn, dcels steile, spitse bergtoppen, waar tiissdien zeer
dicpe en yeelal ontoegaakelijke kloven heenloopen, welke den
schedel van den kegelberg Djapara van een splijten. Nergens
wordt men eenig spoor van een krater, eener solfatara of eener
warme bron meer gewaar. Deze berg behoort derhalve, even als
de Sawal, de Wilis en anderen, tot de klasse der uitgedoofde
en verbrijzelde vulkanen, wier lengte-kloven •— baranko's, —
insnijdingen in den schedel rnaken en dezen in verseheidene
deelen splitsen. Vergelijk bladz. 308 dezer afdeeling.
38. Téngger, bladz. 784. De uitbarstingen van den Bromo,
welke in de eerste dagen des jaars 1842 aanvingen (zie bladz.
854), kon men duidelijk vernemen aan den noordelijken voet
des bergs, namelijk, te Bajeman, eene plaats 7 palen westwaarts
van Probolingo gelegen. De beer H. M. Lange ^ Luitenanl
liolonel, die zieh van Februarij tot in Augustus van dat jaar
aldaar bevond, zag des daags de rookzuilen, welke zieh boven
den buitensten ringmuur van den Téngger verhieven en hoorde
de ontploffmgen, waarvan het gedonder zieh in de naehtelijke
stilte tot aan die plaats voortplantte. ') In het raidden des jaars,
in Junij of Julij, bezocht de heer Lange den Bromo, doch zag
destijds slechts geringe rookwolken uit den krater opstijgen,
hoewel hij den vorigen dag, tijdens hij zieh in het noordoostelijke
.splijtings-dal, namelijk, te Soekapoera, ophield, nog
de hevigste slagen van den berg had gehoord. Opmerkenswaardig
is het, dat, volgens de waarnemingen van den heer Lange,
tijdens deze uitbarstingen van den Bromo epidemische koortsen
regeerden in de distriliten, gelegen aan den noordelijken
voet van den Téngger, waardoor een groot aantal personen, tot
de bevolking dier streken behoorende, te gelijker tijd werd
aangetast en waardoor de avbeid in de snikerfabriek te Bajeman
moest gestaakt worden. Zeer velen schreven het ontstaan
dezer koortsen toe aan de dampen, die de Bromo uitbraakte,
welke dikwerf door het noordoostelijke splijtings-dal neder-
') Deze medocleelingen ben ik verschuldigd aan do welwillende belangstelling
^•elke dczB opmerkzame waarnemer in mijn arbeid aan den dag legt.
1225
daalden en zieh in het diepland, aan den uitgang van dit dal
gelegen, verbreidden. Dit herinnert ons aan vele dergelijke gebeurtenissen
op Java, benevens aan de kwaadaardige koortsen,
die op Amboina heerschen en die uitgebarsten zijn na de hevige
aardbevingen, welke het gansche eiland op zijne grondvesten
hebben doen beven.
40. Lamongan; bladz. 1103. Naar Inid van openbaar gemaakte
berigten, werd door mij, in de geschiedenis der uitbarstingen
van dezen vulkaan, bladz. 849 en 1128, gemeld, dat
hij in de eerste dagen des jaars 1842 ophield dampwolken
uit te stooten, terwijl daarentegen uit den Bromo eensklaps
weder hevige uitbarstingen plaats grepen en, op bladz. 1128,
dat de Lamongan van dit tijdstip af •—van Januarij, 1842,—
in rust verkeerde, terwijl de Bromo met woeden voortging.
üit de onmiddellijke waarnemingen echter door den Kolonel
H. M. Lange gedaan, blijkt, dat de Lamongan destijds niet
voortdurend in rust verkeerde, waardoor nieuw voedsel wordt
verstrekt aan den twijfel, dien ik koesterde omtrent het bestaan
eener heurielingsche werkzaamheid tusschen den Bromo en
den Lamongan, gelijk sommigen hebben beweerd.
Niet slechts heeft de zoo even genoemde ijverige beminnaar
der natuur (volgens schriftelijke mededeehngen, zie vroeger) de
uitbarstingen van dien berg, welke gednrende het tijdperk van
Februarij tot Augustus, 1842, gelijktijdig met die des Bromo
plaats grepen, te Bajeman,-—alwaar de Lamongan zigtbaar
is, — waargenomen, maar hij heeft dezelven van naderbij beschouwd,
namelijk, uit den pasanggrahan, gelegen aan het meer
(ranoe) Glagah, alwaar hij zieh op den 1=»™ en Mei, 1842,
bevond. Van hier zag hij herhaalde uitbarstingen uit den
Lamongan, — zwarte rookzuilen des daags, waarop een hevig
gebulder volgde en gloeijende steenen des nachts, die in het
rond op den berg top neder vielen en naar beneden rolden. Toen
in den namiddag een onweder over deze Streek losbarstte, viel
het moeijelijk het geratel des donders van het gebrul des kraters
te onderscheiden.
Ti 'M f
i;'" I !i
»t
Iiiiiilfe •.
I i
I