
IMS
welke liami luop ¿illiier in eeiie noorcloosLelijke rigliiig al kronkelend
door liet land voortzet.
Aan gene zijde der beek stijgt liet tcrreiu in eene west-noordwestelijke
en noordwestelijke rigting in zaclit glooijende heuvelen
opwaarts, naar een lang uitgestrekten, lagen bergrug, welke een
tainelijk regten kam bezit; deze bergrug is niets anders dan
de vüortzetting, het oostelijke gedeelte van den halfkringvormigen
goenoeng Ranoe, welke echter alliier, namelijk, de linker
(zuidoostelijke) helft: goenoeng lioekoesan en de regter-
(noordoostelijke) helft, — die, als het uiteinde van den kam,
naar het noordoosten afdaalt, — goenoeng Pradjakan genoernd
wordt. Achter dezen bergrug, welke tamelijk dor en van alle
boomgcM'as verstoken is, stijgeii in het noorden 60 tot 65°
ten Westen van den passanggi-ahan de toppen van den eigenlijken
Ringgit opwaarts, aan welken berg hier insgelijks den
naam van goenoeng Agoeng wordt gegeven.
Van deze plaats, van waar men het gebergte op de gemakkelijkste
wijze kan bekhmmen, is men het best in de .gelegenheid
om over de ligging van den Ranoe en van den Ringgit,
ten opzigte van elitander en van het tusschenland, dat deze
beide bergen verbindt, te oordeelen; want, volgens het zeggen
der Javanen, liggen nog eenige dorpen (desa Ratikoesi,
Soekamoekti, Wonowojo) achter den bergrug, welke hier voor
ons ligt, en waarnaar bij gevolg kleine toepaden van hier
moeten heenvoeren. Voor dezen keer moest ik mij echter
vergenoegen met een uitstapje naar den Sampejan, waarvan
de uitkomsten later in het algemeene overzigt zullen
medegedeeld worden; van daar vervolgde ik mijne reis in eene
noordoostelijke rigting, na een versch voorspan te hebben bekomen.
Aan gene zijde van Pradjakan wordt de vroeger breede
vlakte tot eene vallei, welke zieh in een bogtigen loop heenwendt
tusschen heuvelen, door geen plantengroei gesierd; de
weg, welke over den bodemder vallei loopt, werd voortdurend
zandiger; een diep spoor lieten de wielen in de fyne, heldergrijze
aschna; de paarden, die het rijtuig niet dan met groote moeile
919
konden vooi'tslepen, hijgden en dikke sLofwolken omhulden ons.
Zonder tegenspoed echter legden wij den wegaf over dit dorre
zandterrein, alwaar de hitte hären hoogsten graad bereikte,
en kwamen wij ten IO1/4 ure te Sitoebondo aan ; tegenover
de eenzaam liggende woning van den Contrôleur liep de door
ons gevolgde binnen weg, onder een regten hoek, op den grooten
weg aan, welke in de rigting der kust, dat is, van het westen
naar het oosten voortging.
Hier ontwaarde de blik bijna niets anders dan zandvlakten,
welke, geheel dor of slechts bedekt met schraal opgegroeide
planten, door de zon bijna gloeijend verhit waren; deze vlakten
omringden de eenzame, onbeschaduwde woning des Contrôleurs,
terwijl het poststation en de verstrooid staande hutten
van het dorp veel koeler onder den lommer van enkele vruchtboomen
waren gelegen. Wij bekwamen te dezer plaatse een versch
voorspan en volgden den grooten weg, welke hier op een afstand
van eenige mijlen van het Strand is verwijderd, verder op
in de rigting van het oosten ; weldra echter bleven wij in het
Zand steken en hadden IV2 nur noodig (van 10'/2 tot 12 ure)
om het eerste poststation in het dorp Kabongan te bereiken.
In plaats dat men op deze wegen, welke door los, beweegbaar
zand heenloopen, waar men de beste en sterkste paarden ntfodig
heeft, die inderdaad zou aantreffen, vindt men hier, helaas !
de magersten en de slechtsten; hierbij kwam nog, dat de loopers,
die de paarden gewoonlijk mennen en aansporen, bijna
niets konden uitrigten; het zand was zoo gloeijend heet, dat zij
de hitte aan hunne bloote voeten niet lang konden uithouden,
maar al trippelend of huppelend op den weg stonden als
hadden zij den St. Veits dans ; naauwelijks hadden zij de paarden
ZOO ter loops een zweepslag gegeven, of zij liepen terstond
weder naar den kant van den rijweg, alwaar enkele boompjes
stonden, wier schaduwen, hoe gering 00k, de hitte des bodems
eenigzins temperden. (Hier zagen wij. wederom de blijken van
de verregaande onversehilligheid der Javanen ; in plaats toch
dat zij zieh voetzolen van hout of buffelleder zouden maken,
vinden zij het veel gemakkelijker in hnnne hutten te blijven.