
I i
t ' II '.1t« i i
fJii ! 15
Mi M
ij^
••JI p t
740
10' len noorden; de Ardjoeno m het uoorden 8 tot 11° ten
Westen; de Semeroe in het oosten 26</2° ten zuiden; de zuider gebei
gte ketenen zijn ook in deze streken zoo laag, dat men derzelver
Zoom naauwelijks kan ontwaren 5 ook het tusschenland, tusschen
den Ardjoeno en den Tengger, schijnt vlak aan het 00g toe.
De uitdrukking vlakie (dalvlakte) is echter siech ts in zoo verre
op Making toepassehjk, wanneer men het gansche landschap als
een gehoel beschouwt; want behalve de algemeene daling,
welke in de rigting Yan het zuid-znidwesten wordt opgemerkt
(waardoor aan hetzelve den vorm van eene horizontale of bijna
horizontale vlakte, gelijk die van Kediri en vanMadioen, wordt
ontnomen), zoo is biiitendien de oppervlakte nief overal van
gelijke hoogte, maar ten deele doorsneden door diepe beekkloven,
ten deele heuvelachtig en bij afwisseling nu eens dalende,
dan weder rijzende. Zuidoostwaarts van den pasanggrahan
ontwaart men, op een afstand van ongeveer 3 palen,
een hooggelegen, vrij uitgestrekt plat, hetwelk zieh van den
voet des Tengger ver naar de zijde van Malang (naar het oosten
heen) uitstrekt en vervolgens eensklaps, in den vorm van een
terras, in de eigenlijke, eenige honderd voet lager gelegene
vlakte afdaalt. Naar luid van ontvangene berigten, kan dit plat
niet met water Avorden besproeid en is het derhalve onbewoond
(het uitgebreide einde eens lava-strooms).
Het klimaat van Malang kan met dat van Tjandjoer worden
vergeleken en is, niettegenstaande de zuidewind, welke gewoonlijk
des middags opsteekt en tot laat in den avond blijft
waaijen, gezond en aangenaam; de gemiddelde temperatunr
alhier is I1/2 ä 2° Reanm. lager dan die der kiisten; het water
der beken is kristalhelder, de lucht is zniver en er worden
geene mnskieten gevonden. Daarenboven wordt er goed rnndvee,
goed vleesch gevonden en goede groenten te Batoe geteeld.
Aan deze natnurlijke voordeelen paren zieh voortreffelijke
en zorgvuldig onderhoudene rij- en groote wegen, welke
het land bijna naar alle zijden doorkrnisen, uitmuntend ingerigte
pasanggrahan's, alwaar men door de zorg der distriktshoolVlon,
legen eene billijke tegemoetkoming, ecne welvoor-
741
Jii ti
ziene lafei vindt. Het groote aantal reizigers, hetwelk zoo
van Soerabaja als van Pasoeroean dit landschap bezoekt, hetzij
tot uitspanning en genoegen, hetzij met het doel om de tempelrui'nen
te Singosari en te Pakis te bezigtigen, mag derhalve
geene verwondering baren.
Nadat ik mijne barometerdragers, met nog andere instrumenten,
benevens mijne pakkaadje des nachts had vooruitgezonden,
reisde ik dezen morgen uit Malang ') en leide ik den
afstand van daar tot aan deze plaats te paard in 41/2 nur (van
6 tot 10'/2 ure) af. Aan de grenzen van elk distrikt verwisselde
ik van paarden, welke daartoe reeds gereed stonden; ingevolge
van den last des Assistent-Residents, werd ik begeleid door
de distriktshoofden, die, naar den inhoud van den hadat, met
de paarden, welke door hen worden geleverd, nimmer verder
dan tot aan de grenzen van hun distrikt medereizen. Hoezeer
het verwisselen van paarden bevorderlijk is tot het snel voortzetten
der reis, zoo heeft het voor den reiziger toch ook zijne
onaangename zijde; somwijlen verlaat hij een goed afgerigt
paard, dat gemakkelijk galoppeert, om een schuw en nukkig
dier te bestijgen, hetwelk bij elken afgebranden boomstam op
zijde springt. Daar een Javasch hoofd zieh nimmer op reis
begeeft, zonder van zijne ondergeschikte beambten, en deze
wederom door de hunnen, vergezeld te zijn, zoo werd ik op
deze togten door een zwerm van 1) rijdende trawanten omstuwd.
Overeenkomstig dö gewoonte, welke in de residentie Pasoeroean
in zwang schijnt te zijn, werden wij voorafgegaan
door twee man, gekleed in roode en groene buizen, elk met
een vervaarlijk lange lans gewapend, in vergelijking waarvan
de speer van Don Quichote slechts de lengte eener gewone naald
heeft gehad. Met deze lansen, — welke even statig als stijf voortdurend
regtop werden gehouden, — voor ons uit, hierop mijn
geringe persoon, en de gansche zwerm van ondergeschikten in
hunne bonte, van alle regelmaat verstokene kleeding achter
mij^ zag onze togt, zoodra wij onze paarden in galop hadden
^ Í
') Gesclircreii to Matjan téngah, den 24sien Septomiier, 1844.