
Mátü¿
>i1
1442
sli'alen eener Turksche stad, namclijk, Lusschen läge huizen
inct platte daken.
])oor eenige dier rotsen heeft de natuur doorgangen,
portalen, gevormd; alien hebben zij scherp toeloopende, loodregte
wanden en ylakke schedels, welke zieh 15 voet boven
de Ylakle "verheffen, derhalve ongeveer even Hoog zijn als
de schedels der "vlakke -voorgebergten. Deze rotstorentjes zijn
deels inet Tjantigi-boschjes gekroond en leveren een hoogst
Schilderachtig gezigt op^ aan de zijden is het gesteente geheel
en al poreus, en doorboord met gaten, welke allerwege in
evenwijdige rijén boven elkander liggen. De wanden hebben
dwars loopende slrepen en de rotsen eene horizontale laagdeeling;
zij zijn de gebouwen, vroeger gevormd door koraaldieren
{polypen), •— derhalve koraalbanken of gedeelten
eener dergelijke bank: L. n° 68S, welker oppervlakte
ihans iwiniig voet boven het tegenwoordige niveau der zee
ligi. Hier in meerdere, eiders in mindere mate door kalk verbonden,
zaamgebakken, worden nog vele, menigwerf geheel
gave zeeschelpen aangetroffen in de holen van deze rotsen,
welke niet bestaan uit een verbrijzeld gesteente (brekzie),
maar uit een onbeschadigd, gaaf koraalgebouw, zoo als het
onder water werd gevormd.
4". — De grens tusschen de distrikten Kéndéng wési ten Westen
en Negara ten oosten, beide in het Preanger-Regentschap
Soekapoera gelegen, wordt, in de nabijheid der zuider kust,
gevorrad door de tji Laoelérén. Nadat deze beek uit eene
kloof van het steil eindigende tertiaire gebergte is te voorsehijn
getreden, stroomt zij nog 3 palen verder, in de rigting van het
noorden naar het zuiden, door eene läge alluviaal-vlakte naar
zee; doch in plaats van zieh in die rigting in zee uit te störten,
wendt zij zieh eindelijk naar het westen, ja, zelfs naar
het west-noordwesten, zet harén loop naar die hemelstreek een
aanraerkelijk eind vveegs voort, en vindt alsdan haré uitwatering
in zee. Vergelijk tji Laoetérén, Figuur d. Eene zonderbare,
smalle bergstrook, een rotsmuur, welke geheel ge'ísoleerd,
op een grooten afstand van andere bergen ligt, dwingt de rivier
1443
hären loop op die wijze t,e veranderen, dewijl dit rotsgevaarte
zieh eerst van het oosten naar het westen, vervolgens naar het
west-noordwesten uitstrekt, waardoor de zee en de binnenwaarts
liggende (alluviale) kustvlakte worden gescheiden.
Ter plaatse waar de beek, die eerst van het noordoosten
naar het zuidwesten stroomde, van rigting verändert, zieh omwendt,
ten einde gedurende het overige gedeelte van hären loop
in eene west-noordwestelijke rigting voort te gaan, worden
twee openingen, gaten, aangetroffen in dezen rotsmuur, welke
even als een bolwerk tusschen de zee en de kustvlakte oprijst.
De eerste tusschenruimte a heeft eene breedte van 200 voet,
de andere, welke meer westelijk ligt, namelijk 6, is siechts 50
voet breed. Te rekenen van deze tweede opening is de rotsmnur,
waarvan het bovenvlak met woudgeboomte is bedekt, siechts
150 á 200 voet breed, terwijl zijne lengte meer dan 3,000
voet bedraagt; hij strekt zieh, namelijk, in een west-noordwestelijke
rigting veel verder uit dan de monding der tji
Laoetérén. Te dier plaatse verheft zieh nog eene kleine, torenvormige
rots op een aanmerkelijken afstand van het uiteinde
van den muur, met welken hij siechts verbonden is door middel
van het vlakke rif, dat gedurende het vloedgetijde door
de golven der zee wbrdt bedekt.
Terwijl nu de tji Laoetérén aan den binnenwaarts gekeerden
voet van den rotsmuur stroomt, zoo strekt zieh aan de
buitenwaarts gekeerde zijde, aan den zeekant, een volkomen
vlak zandsteenplat uit, hetwelk gedurende het ebgetijdebijna
droog Staat en eene lange strook vormt ter breedte van ongeveer
500 voet, alwaar op menigvuldige plaatsen koraalbouwende
polypen worden gevonden.
In het oostelijke gedeelte van dit plat ligt hetzelve aan den
buitenwaarts gekeerden rand hooger dan aan de binnenwaarts
gekeerde zijde, ter plaatse waar zij aan de rotsstrook paalt.
Aldaar is het ook gedurende het ebgetijde nog 2 voet met
water bedekt, dat onophoudelijk naar het oosten stroomt, als
het wäre eene rivier van zoutwater vormt, welker spiegel 3
voet hooger ligt dan het niveau der beek. Op die twee plaat