
r
rots overgaan, — en teu deele uit yeranderden, porcuscii ea in
lava van vcrsclnllenden aard overgegancn tracluct, waann groolcre
Ol kleinere luchtbellen worden aangetroffen. AI deze brokstukken,
nu eens slechts een paar dunn groot, dan weder verscheidene
voeten in diameter, zijn door gruis, zand en asch van
gelijken oorsprong tot eene brekzie zamengebakken, welke nu
eens lijner dan weder grover van korrel is, nu eens los is en
hgt kan verbrijzeld worden, dan weder eene rotsachtige vastheid
bezit. De tji Sokan heeft zieh door deze brekzie een bed
gegraven, dat den vorm van een kanaal bezit en enkele
stukkenvan de wanden losgespoeld, die, hoewel uit duizenden
van kleinere stukken zaämgesteld, echter op zieh zelven een geheel
uitmakende, als rolsteenen van meer of minder rondgeslepen
vorm op de bedding der rivier opgehoopt liggen. Dit puinveld
tnsschen beide beken gelegen, wordt door eene aardlaag
bedekt, welke slechts eene dikte van 3 ä 5' heeft. Längs
den oever der tji Taroem (althans ter plaatse waar zij den weg
doorsnijdt) z.jn de grootere puinbrokken verdwenen en door
eene even dikke laag van fijn, op asch gelijkend vulkanisch
zand vervangen, welke eene geelachtig brumgrijze kleur heeft
en eene zekere mate van vastheid bezit; op vele plaatsen is
dit zand geheel en al vergaan en in kleiaarde veranderd. Boven
naar de oppervlakte toe bemerkt men in deze zand- of aschlaag
eenige in horizontale lagen afgedeelde banken van kleine
rondgesletenrolsteenen, uit trachiet bestaande, che, ophetzand
rüstende en door zand bedekt, naar het schijnt in verscheiden«
tijdperken zijn gevormd geworden en wier dikte afwisselend 5
a 10' bedraagt. In de vlakte echter van Radjamandala
m welke de regteroever der tji Taroem, - aanvankelijk even hoog
als vroeger,-overgaat,ligtaandeinsnijdingen, welke het aanleggen
van wegen heeft noodzakelijk gemaakt en die op vele plaatsen
eene c&pte van 25 a 50' hebben, slechts eene losse leemaarde
bloot, welke door het vergaan der straks opgenoemde conglomeraten
schijnt te zijn ontstaan, gewoonhjk roodachtig bruin
op vele plaatsen bolusrood van kleur is, en op welker oppervlakte
eene laag van bladaardeligt, die eene dikte van 1 a 2' bezit
De kloven der Iji Sokan en der tji Taroem zijn de ecnigeu
op Java, welke den vorm der Sumatrasche plateau-beken hebben,
ZOO als b. V. van de Batang agam, in de Bovenlanden van Padang,
van de aik Malakoet,der aik Goete, van de beken van Tobah in
de Batta-landen, welke allen hare beddingcn in conglomeraatlagen
Cb. V. de rivier van Agam in eene puimsteenbrekzie tot opeene diepte
van 300 ) hebben nitgehold en scherp begrensde, ter wederzijde
even hooge randen bezittende, de hoogvlakten doorsnijden.
De watermassa, welke de tji Taroem bezit, is ongeveer
een derde grooter dan die der tji Sokan, en — dewijl deze beek
vooraf inBandong een plateau-stroom was, — door de daarin
medegevoerde aarddeelen bijna altijd troebel; zij vormt derhalve
cen scherp konlrast met het heldere water der kleinere tji Bodas,
die in de nabijheid van het veer in deze uitwatert. (Verval der
tji Taroem van Bandong tot aan dit punt 1,460 voet.) Waarschijnlijk
moet het aan de moeijelijkheid, welke het bewateren
oplevert (uithoofde van de läge ligging van de stroombedden,
ver heneden de oppervlakte van den bodem, en tevens door
de golfvormige oppervlakte van het terrein), worden toegeschreven,
dat het gansche tusschenland, tusschen de tji Sokan en
de tji Taroem gelegen, eene onbewoonde, slechts met een laag
groeijend woud en hooge grassoorten bedekte wildernis is. Alangen
Glaga-soorten (Imperata Alang, Sorghum tropicum, Imperata
Glaga e. a.) maken het voornaamste gedeelte der plantaardige
bekleeding uit; tusschen dit gras vindt men Bamboessoorten,
EmWica officinalis Gärtn., het struikachtige Melastomamalabatricum
L. en hier en daar eene enkele Colbertia obovata verstrooid;
somwijlen vormen zij kleine boschjes, die, als in een park, door
grasvelden van elkander zijn gescheiden en waarin Rotan en
andere kleine palmsoorten, doch zeldzaam de grootere endigter
met loof begroeide Ficus en andere boomen worden aangetroffen.
Een scherp kontrast vormen deze gras-en hreupelhout-wüdernissen
met de lommerige en vochtige hoog stämmige wouden,
welke in derzelve nabijheid worden aangetroffen. Het valt minder
bezwaarlijk zieh een päd te banen door deze hoogstammige
wouden, dan door gindsche wildernissen, die brandend heet zijn