
f
de dorheid vaii een land afhangt) hondcrd andere natuurverschijnselcn
tcn ge-volge licbben, zoowel eenc ruischende stortbeek
of een buiten zijne oevers tredenden vloed, als windstille,
storm en ratelenden donder. i)
Het zou mij te ver leiden, indien ik al de topographische
waarnemingen, welke ik op den Tjikorai heb gcmaakt, te dezer
plaatse wilde mededeelen. Zij dienen hoofdzakelijk tot aanvulling
en verbetering mijner kaart van de Preanger-Regentschappen
en wel voornamelijk van de regier- of zuidoostclijke grensketen
van het dal van Garoet, welke zieh van den Tjikorai over den
verbindingsrug, waarover de pas van Garoet naar Soekapoera
gaat, naar den Kratjak, van dezcn naar den Telagabodas en
van dezen laatste naar den Sidakeling (of Sangjang tjiah, welks
noordoostelijke helft Lingaratoe wordt genoemd) — allen stomp
kegelvormige, voorrnalige vnlkanen, met breede, verbrijzelde
kruinen! •— voortzet; wijders van eenige andere punten, b. v.
de ligging der meren in den dalbodem zelven.
Dat de Tjikorai eenmaal een vnlkaan was, is aan geen twijfel
onderhevig. Het bewijs hiervan ligt opgesloten in zijnen kegelvorm,
met divergerende lengte ribben uit trachiet-lava (lavastroomen
bestaande, benevens in de poreuse lava, welke wij
op zijnen top vonden. Deze lava, welke wij diep in de aarde
gekneed vonden, kon door geen anderen vulkaan hierheen zijn ge-
') Er zijn siechts weinige nachten , voorname l i jk staande den z. g. droogen moesson,
in welke de verkoeling der lucht zulk eenen graad bereikt dat alle wölken
(zonder plaats gehad hebbenden regen, zonder dat er wind aanwezig is) echter
geheel en al verdwijnen. Aisdan zijn dezdven tot daauw geworden; zij liggen dan op
de plantaardige beklooding des lands en vertoonen zieh eerst den volgeuden morgen,
orastreeks 10 ure, wederom als welken, namelijk, als enkele, drijvende wölken,
nadat de daauw, door de zon opgelost, in den vorm van damp opgestegen en in de
koudere luchtlagen vvedei is verdikt geworden. Tegen 12 ure pakken zieh deze
wölken te zamen en bedekken zij de bergtoppcn des daags, om na zonsondergang
op nieuw te verdwijnen en als daauw op het aardrijk te vallen. Deze belangrijke
verschijnselen kunnen gedurende de maanden Julij tot September en October allerschoonst
worden waargenomen, wanneer men aan eene der hellingen van het grensgebergte
van het plateau van Bandong woont.
Toen wij bij het opklimmen omtrent tot op het midden van de hoogt e des bergs
genaderd waren, vonden wij eene plaats waar de ontbloote rotsribben te voorschijn
kwamon.
slingenl geworden. Wtuirscliijolijk inaakt zijne tegenwoordige
spiLs sleclits een gedeelte van den kraterniiiur uit, welke naar
het znidoosten heen geheel en al vei'brijzeld werd. Missciiien
Ireft inen op deze zuidoostclijke zijde (welke de tegenovergestelde
van Garoet en de steilste des bergs is) nog een overblijfsel
van den voormaligen keLel aan, welke in eene zijdelingsche
spieet of kloof is overgegaan. Ja, het zou geene vervvondering mögen
baren, indien men ginds (in de wouden, 500 a 1,000 voet beneden
den top) nog werkzame solfatara's, benevens andere sporen
van vulkanische werking vond, welke verschijnselen op Java,
en voornamelijk in de Preanger-Regentschappen, zoomenigvuldig
worden aangetroffen. i)
Nog lang boeide ons het heerlijke uitzigt, dat wij van hier
in het rond genoten; wij zagen dampwolken oprijzen uit den
GM6, uit den Goentoer, uit de kawah Manoek, uit den Papandaijan
en uit den koning van al deze bergen, — uit den Slamat!
{vijf kraters, waaruit dampwolken opstegen, ontwaarden Avij
hier in een opslag van het oog!) behalve den Tangkoeban Praoe,
den Patoewa, den Wajang, den Telagabodas, den Galoenggoeng
en den Tjerimai, clerhalve nog zes anderen, welker dampen
van hier niet zigtbaar waren;-—met een bijzonder gevoel rustte
raijn blik op den ronden schedel van den Tampomas (in het
noorden 11° ten oosten van hier), dien ik voornemens was overmorgen
te bekhmmen, totdat de zieh meer en meer uitbreidende
wölken onze afreize van den top des bergs bespoedigden.
Ten half tien ure zeiden wij den kleinen, door zijnen
schognen plantengroei zoo liefelijken bergtop vaarwel, gingen
om tien ure bij het afklimmen door de wolkenlaag, die nu
ongeveer tusschen de 6,000 en 7,000 voct zweefde, kwamen
len 121/4 ure te Tjikoewiwi aan, ontbeten op die plaals
' ) liot speet mij, dat ik bij dczc gclegenhoid de zaidonstelijke helling van den
Tjikorai nict kon bezocken. Ilct ver gcvorderdc jaargetijde gcbood mij de zakcn te
bespoedigcn en drcef mij naar Oo.s(c/i)7--,Tavä hcen, tcn eiiide de vnlkanen van dat
gedeelte van lict ciland te ondcrzockcu, ahorens de tijd der aanliou<Iendc regens
iiivicl.