
m j
-
y ll'S
r ,11
- Irl
1118
bruin gcldein'do bencden-zonen sclieiclen, andere lava-soortcn
ilan die, welke aan den ^'Oct des bergs worden aangelroflen^
zijn het inisschien obsidiaan stroomen?
Eon diepen indruk maaktc het besehouwen der uitbarsting, hier
van deze hoogte, op ons gemoed. Nadat de bergtop gedurende
eenigen tijd rüstig is geweest an duidelijk zigtbaar is, verheffen
zieh eensklaps zwarte rookraassa's, die den vorm hebben van
klippen of stukken muurwerk met scherpe kanten, uit dekraterkolk,
— snel en met onweerstaanbare kracht breiden zij zieh
nit, zij zwellen op tot bolronde wölken en stijgen al wentelend
„ict biiksemsnelheid opwaarts, — vormen eene zuil ter hoogte
van verscheidene duizend voet, welke op ons dreigt neder te
störten! Dit alles gaat gepaard met een dof geloei, terwijl uit
het benedengedeelte der rookzuil duizend millioenen van zwarte
steenen naar alle zijden worden hcengeslingerd, welke op het
bovensle gedeelte der bergheUing naar beneden vallen. •) Deze
jagen stofwolken van de zijden des bergs opwaarts en de gansche
beigtop wordt gehuld in een valen, geelachtig grijzen damp.
Nu beginnen de steenbrokken, welke veelal den zuidwestelijken
puinstroom volgen, benedenwaarls te rollen. Hun val gaat met
(;cn donderend gekraak vergezeld; de gansche berghelling geraakt
m beweging en allerwege, waar met wijde sprongen de nederploffende
steenen opspringen, rijzen stofwolken opwaarts, die
den weg door hen gevolgd aanwijzen. Deze stofwolken hebben
(iene witachtig grijze klein^; wat hun vorm betreft, gelijken zij
(Iwai-sche slrepen, welke in het bovenste gedeelte des bergs het
lireedst zijn en naar beneden toe, namelijk, naar de plaats waar de
ste(>nen nog voortrollen, trapsgewijze smaller worden en zieh in
eene regte lijn boven elkander verheffen even als de sporten eener
ladder. Allengskens wordt deberglop weder bevrijd van de opgejaagde
stofwolken, de rookzuil laat den kraterrand los en blijft
hoog boven den bei'g in de lucht zweven als eene wölk, welke,
nadat al de asch eu het zand, dat zij bevatte, daaruit nedergevallen
is, in geen enkel opzigt meer van eene gewone wölk te
') Deze steoneii sclnjnon des nachts glocijeml aan hot oog toe.
1119
onderscheiden is, maar nog lang daarna hoort men het donderend
gekraak der bergafwaarts rollende steenen.
In dien toestand, bij daglicht, terwijl de rookzuil en de steenbrokken
zwart, niet met een glpeijenden vuurschijn, aan het
oog toeschenen, heb ik den borg afgebeeld, gelijk hij zieh vertoonde
van den pasanggrahan, gebouwd op den heuvel, welke
aan den westelijken oever van het meer (ranoe) Glagah of ranoe
Lamongan is gelegen. (Men vergelijke de plaat, t. a. pl.) De
wouden, welke het meer omringen, bestaan voornamelijk uit
Acacia's, wier beider grijsklenrige stammen slank zijn opgeschoten
en waarvan het loof zieh bijna op de wijze van een
scherm in de breedte uitstrekt. Op den voorgrond ter regterzijde
van den pasanggrahan ontwaart men eenige Gebang-palmen,
Corypha Gebanga, welke vooral in de zuidelijke distrikten
dezer Streek menigvuldig voorkomen. Het kleine bamboeshuisje,
dat ik, in 1838, bewoonde, is sedert dien tijd door een fraaijen,
gedeeltelijk van steen gebouwden pasanggrahan vervangen geworden.'!)
Latere aanrnerking. — Reeds op verscheidene plaatsen van
dit werk heb ik gesproken van den bouw der vulkanische kegelbergen,
en gezegd, dat zij bestaan uit op elkander liggende
steenbanken, welke in de kratermuren eindigen en aldaar afgebroken
toescliijnen; men sla tot dat einde na: bladz. 81 der
afdeeling; wijders in de afd. bladz. 187, beschrijving
van den Slamat^ bladz. 315, die van den Soembing; bladz.
388—390, die van den Merapi; bladz. 817, die van den Tengger
en bladz. 902, die van den Rawdn.
Ook is de wijze van afzondering dezer banken, namelijk,
in langwerpig vierkante, overeind staande stukken (parallelo-
' ) Zoowel de rookzuil, als de steenen, enz., welke uit den krater werden opgeslingerd,
zijn alhier getrouw naar de natuur afgebeeld; ten gevolge van eene
onnaauwkeurigheid des teekenaars is de berg, bencvena de rookzuil, helaas! ccnigzins
seheef op den steen gebragt geworden; ook is de wijze waarop de afzondering
van het gesteente, dat den rotswand van den goenoeng Taroeb uitmaakt, zieh aan
hot oog voordoet, zeer onvolledig uitgodrukt. Men vergelijke daarmode Lamongan
Figuur 1, ahvaar de vorm met juisthoid is aangoduid.
t '
i
I
1
i»
"mf
r