
rf'
vi i
842
Slechls verccnigd door middel der zandmassa's van twee ribbeii,
die elkander alléén aan den voet van den Bromo en Ségorowédi
ontmoeten, verheft zieh, doch overigens geheel en al géisoleerd,
de goenoeng Baioek ten noordwesten van den Bromo en ten
noorden van het algemeene middenpunt der eruptie-bergen;
hij is een ongeveer 1,000 voet hooge, steile, zeer regelraatigc
zandkegel, welke volkomen op een van boven dwars en glad
afgesneden suikerbrood gelijkt. Zijn schedel eindigt zieh blind,
loopt eenigzins bolrond met eene zacht glooijende holligheid,
welke naar het zuidwesten heen in eene kloof eindigt. Met bewonderenswaardige
regelmatigheid wordt zijne helling in evenwijdige,
lijnregt loopende lijsten gedeeld, tun gevolge waarvan
hij op een ten halve geopenden regenscherm gelijkt.
Wanneer men zijne aandacht vestigt op de aanmerkelijke
hoogte tot welke deze eruptie-kegels oprijzen, — de Bromo 6 à
800 voet, de Batoek 1,000 voet en de zelfs tot 1,500
voet, dan zou men tot het denkbeeld komen, dat zij eene
kern van vast gesteente, van lava-stroomen moesten hebben;
in de diepst ingesnedene kloven, even als in de kraters laat
zieh echter niets ontdekken dan zand, — los zand, waaruit
zij allen schijnen gevormd te zijn.
VII.
Sieensoorten, welke op den Téngger voorkoìnen, henevens
zijne lava-stroomen.
Over de mineralogische gesteldheid van het gebergte zal ik,
te dezer plaatse, slechts het volgendo beknopte overzigt geven.
lo. Het meest algemeen voorkomende, tevens het ondste
gesteente van het gebergte is trachiet, fijnkorrelig, grijs, met
weinig hornblende; verg. Bat. no 57 van den ringmuur. Het is
sorawijlen in den vorm van platten afgezonderd, zoo als dat in
L. no 251 (Bat. n« 59.) van den dwarsdam genomen.
Trachitische lava, gemeenlijk met hornblende en blaasrnimten
voorzien; komt in vele varieteiten voor, als L. no 250
(Bat. no 58.) van den ringmuur.
ti
843
5o. Trachitische lava L. no 261 (Bat. no 60.) heldergrijs,
zeer fijnkorrelig, met lang gerekte, evenwijdig loopende
blaasrnimten, bijna zonder hornblende. Dezelve vormt een te
zaämverbondenen, homogenen, zeer dikken stroom in de noordoostelijke
bergspieet; hij wordt, 2 a 3 palen beneden Wonosari,
in de bedding der beken Tjöndro en Praoe op de volgende wijze
zoowel ontbloot als bedekt aangetroffen, b. v. in de Tjöndrobeek
(zie Tengger Figuur 7.): a. de lava-stroom no3, in de
bedding glad gespoeld en aan de oppervlakte hier en daar bultig,
ten gevolge van massa's van verschillende hoedanigheid, welke
in de lava vermengd vooi-komen en minder volkomen (?) gesmolten
waren. Aan de zijwanden der kloof doet zieh die lava in
louter parallelopipedische stukken afgezonderd voor, welke op
sommige plaatsen tamelijk regelmatig zijn. Hier en daar is deze
steensoort in platten afgezonderd. Hare dikte bedraagt (?) 100
voet. — b. Eene tien voet dikke, zwartkleurige rapiüi-laag; de
meeste stukken zijn obsidiaan- of basaltachtige zwarte puimsteen,
waarin half verglaasde basalt-stukken voorkomen. —
c. Vruchtbare aarde, welke uit half verweerde asch bestaat,
donkergrijs van kleur en met enkele steenbrokken vermengd is;
hare dikte bedraagt twee voet. — d. Eene helder blaauwachtig
grijze kleiachtige laag, slechts 3 ä 5 duim dik. •— e. Eene laag
van het fijnste, zwarte zand, magneetijzer houdend dolerietzand,
ter dikte van een voet. •—/. Geelachtig bruine, puimsteenachtige
rapilli, welke blijkbaar in eene enkele uitbarsting zijn uitgeworpen
geworden, ter dikte van drie voet zonder onderafdeeling. —
g. Zeer fijn, stofachtig vulkanisch zand (asch), eene laag afwisselend
5 ä 15 voet dik. •—• Aan het uiteinde der rib, welke tegenover den
goenoeng Ringgit tusschen twee in elkander loopende beekkloven
(de Wonodoro en de Praoe) steil afdaalt, ontwaart men, dat al deze
opgenoemde lagen eoneentriek over elkander liggen, gelijk de
schellen eener ui, waaruit blijkt, dat reeds eene bolronde kern voorhanden
was, tijdens deze lagen werden gevormd; hieruit volgt tevens,
dat die Stoffen uit de lucht nedervielen, want, waren zij uitgestroomd,
dan zouden zij alle oneffenheden van het terrein niet met
zulke gehjkmatig concentrieke lagen hebben kunncn bedekken.
1
! 'fri