
i-
546
, 'H.
- I
i .it
I
i .1.
, :
li'
. Ili I
• 1
gnons) bcnevciis eetbare Clavarien, ontsproten op deii vetlen woudbodem,
welke alle rotsen bedekt. Maar menigvuldig-er dan alle
andere plantensoorten, cn door mij nog op geenen enkelen berg
in die buitengewone hoeveelheid aangetroifen, groeide hier de
halfstruikachtige, S à 7 voet hooge Strobilanthes speciosa Bl.,
wellce met hare witte bloemhoofdjcs geheele streken van den
woudbodem bedekte en ons eerst in de onmiddellijke nabijheid
der bergkruin (op eene hoogte van 8,000') verliet.
Aanvankelijk verhief zieh de weg slcchts zeci' langzaam, doch
allengskens werddezelve steiler en hep hij uit in cene voortdnrend
smaller werdende lengte rilj, welke aan deze noordoostelijke
helling des bergs tusschen twee kloven (ter linker- en ter regterzijde)
entspringt. Weldra (5,S00 à 6,000') waren wij genoodzaakt
ons tusschen Polypodinmdipteris, — eene varensoort, Avelke
eene hoogte van 4 à 6' bereikt, —eenpad te banen ; verreweg
het raenigvuldigst kwam deze^oort hier voor en werd dezclve tot
op eene hoogte van 7,600' (ongeveer 1,000' beneden de kruin)
voortdurend aangetroifen; veelvuldig hing het zonderlinge als
een krans gevormde Polypodium nidus avis L. aan de stammen
en takken der boomen (deze plantensoort behoorc te hnis in
de zone der wölken, welker duistere nevelen ons voortdurend
omtogcn);nu vonden wij Agapetes rosea (mihi), Arahaceae, Meliaceae
en eene Memecylon-soort, bencvens Podocarpus nereifolia
Lamb, werden onder het woudgeboomte het menigvuldigst aangetroffen;
boomvarens breidden bare schermcn in het krenpelhout
uit, maar Podocarpus cupressina R. Br., die hier nog in slanke, 40 à
50 voet hooge stammen opgeschoten voorkwam en ronde kroonen
vormde, van welker twijgen ellenlange üsneen naar beneden hingen,
behield de overhand. Zacht, als door een pijnboomenwoud,
ruischte de wind door het naaldvormigc loof dezer boomen.
Alle overige boomen werden kleiner (6,500 à 7,000'); eenige
zonncstraleii,, die, tusschen de voorbijtrekkende nevelen door, het
woud verlichtten, deden ons zien, dat wij rceds bovcn het dak
der bestendige wolkenlaag waren aangekomen; hier vonden wij
ecn boomachtig Melastoma en met de Dipterisvarcns wiessen tc
gelijk Mcrfensia dirlioLonia Wild, en Lygodium-soorten, welke
tusschen het geboomte een digt weefsel vormden, waardoor wij,
slechtsmet het hakmes in de hand, ons een pad konden banen.
De nok, waarover wij naar boven klommen (op vele plaatsen
ter naauwernood twee voet breed), was met een digt weefsel
van wortelen overdekt, hetwelk eene soort van natuurlijke trappen
vormde; dikke beddingen van mos omgaven meer cn meer
alle boomstammen (7,500 ), die gedurig kleiner, knobbehger en
kronnner werden, en weldra zagen wij ons boven de wolkenlaag
geheel en al in de zone (8,000') der eigenlijke Javasche
Alpenboompjes verplaatst, in welke ons van de vroeger aangetroffene
planten slechts de Strobilanthes speciosa was bijgebleven
(hoewel deze laatstgenoemde niet zoo wehg tierde, en hare hoogte
2 voet minder bedrocg dan in de lagere zonen, zoo was deze
plant toch nog dezelfde), die nu echter, ter hoogte van 8,000'
voet, insgelijks verdween.
Bijna geene enkele soort der Alpenboompjes, die b. v. in zulke
welige groepen op den Mandalawangi worden aangetroifen, mist
men op denTjikorai; voornamelijk echter waren het Zepiospermum
floribundum (mihi) en Agapetes vulgaris, welke ons
tot op den hoogsten top (8,645') bijbleven; op het allerhoogst
gelegengedeeltenam echter, wathet individuen-getal aangaat, Podocarpus
cupressina E.. Br. weder de overhand. Waarschijnlijk
moet het aan den droogen, steenachtigen bodem, benevens aan den
geringen omvang der kruin in het algemeea worden toegeschreven,
dat hunne stammen alhier dunner en de boschjes, welke zij
vormen, hoewcl deze een digt bladerengewelf hebben, echter lager
en kleiner zijn dan in eene Streek, welke slechts 500 voet
beneden de kruin gelegen is. Terwijl op eene hoogte van 8,000
voet, — waar het woud in alle rigtingen door rhinoccrospaden
doorkruist is ende helling zaclitglooijende voorsprongen vormt, —
dc Agapetes vulgaris het Aveligst groeit en ecn zeer hoogen
ouderdom aanduidt, zoo wordt de hoogste, steenachtige en drooge
top des bergs voornamelijk door de piramiclevormige boomen
van de Podocarpus omkranst, welke ik op geenen enkelen berg
op zulk eene groote hoogte en met eene dergelijke physiognomic
heb aangetroffen. Hier groeit dezclve in den vorm van pira