
iüai
iM
Tili
1155
ecn wijdcn krater, welke naar hat zuidwesten gcopeiid is en
aaii die zijde zonder eenige afscheiding in de berghelling overgaat.
Uit dil laagste gedeelte van den in deze rigting afwaarts
loopenden ki-aterbodem wordt men drie nevens elkander gelegene
hüofdopeningen gewaar, waarnit dampen met meer
kracht opstijgen dan uit eenige andere plaals des kraterbodems;
deze vormen drie verblindend witte dampzuilen, die zieh, op
zekere hoogte boven den bodem, tot een geheel vereenigen;
het schijnt hoofdzakelijk zwaveldamp of zwavelig-zuur gas te
zijn, hetwelk uit den krater opstijgt, want de binnenste wanden
zijn geheel en al geel geverwd, hetzij len gevolge van
zwavelbeslag, of doordien het gesteente onLbonden en met
zwavel is doortrokken; het hoogste gedeelte der buitenwaarts
gekeerde helling van den bergtop is daarentegen lichtgrijs gekleurd.
Waarschijnlijk zijn deze hellingen inet lava-gruis
bedekt, waarop slechts een schraal grasbedeksel wordt gevonden.
Reeds de Javasche naam van dezen berg: goenoeng Walirang,
duidt een meer dan gewonen rijkdom van dit product aan.
AI deze kegelvormige toppen zijn op zeker punt, ongeveer
2 ä 500 voet beneden hunnen schedel, tot een geheel vereenigd,
doch in dier voege dat hunne omtrekken ook aan
hunnen voet duidelijk en scherp uitkoinen; van dit punt van
vereeniging af vormen zij ter wederzijde, namelijk, aan de
zuidwestelijke en noordoostelijke zijde, gemeenschappelijk de
helling van den irdjoeno; ongeveer 100 voet lager beginnen de
hellingen met een aaneengeschakeld woud van Tjemoro's overtogen
te worden, terwijl de bergtoppen zelven, benevens de daar
tusschen gelegene ruimten niet met geboomte, doch slechts met
gras en een schraal struikgewas zijn begroeid. De naastbij gelegenen
dezer bergtoppen doen zieh in een groenachtig grijs
koloriet aan het oog voor, terwijl zieh hier en daar de witte
kleur van instortingen en wanden laat waarnemen, ter plaatse
waar vroeger dampen zieh een uitweg hebben gebaand. Naar
gelang men den Walirang nadert, neemt die groene schakering
meer en meer aF- aan de hellingen van den Walirang, benevens
aan zijne lava-ribben, laat zieh bijna volslrekl geen spoor van
m
u
.i'
'H
Ji'-V