
Íí
J i
hoofdbron was door kunst in een vicrkant bckken herschapeii,
dat eene middellijn had van omtrent 5 voet en raet eeli
dak was voorzien; in dit bekken had het bronwater, ten 9
ure (op den 15''™ April, 1836) , eene temperatuur van 42,2° R.
of 127,0" F., terwijl de warmtegraad in de kleinere brennen
45,7" R. of 155,0° F. bedroeg; in de vrije lacht steeg de thermometer
niet hooger dan tot 21,3° R. of 80,0" F. Het water
dezer verschillende brennen vereenigt zieh tot eene kleine beek,
welke echter, op een geringen afstand van de plaats haars
oorsprongs, weder in het zand verdwijnt.
Niet ver van deze bron ligt, in eene oostelijke rigting van
daar, het dropsteenhol «Karang tritis;» door het gejvelf van
dit hol druppelt, als door eene zeef, het fyn verdeelde water
benedenwaarts, waarvan de temperatuur 2 graden lager was
dan die der buitenlucht. Hier wordt een natnnrlijk druip- en
regenbad gevormd, dat, gelegen in de nabijheid der warme bron
en van het diepe blaauw der zee, welker baren tegen de nabijliggende
duinen klotsen, een lievelingsoord der Sultans van
Jogjakerta schijnt te zijn geweest. De nog overgeblevene muren
van een voormalig lusthuis getuigen, dat de Javasche vorsten
zieh menigwerf alhier ophielden.
63. Soerakeria. ^ Warme bronnen nahij Pablingan,
gelegen ter hoogte van 1,200 a 1,500 voet aan den west-zuidwestelijken
voet van den Lawoe. Zij liggen IV2 paal beneden
de plaats, waar zieh, in de kloof nabij het dorp Djoerang djerok,
koolzuur nit den bodem ontwikkelt (vergelijk bladz. 1301),
en werden reeds vroeger, namelijk, op bladz. 465—467 beschreven.
In de opgaaf, betreffende de temperatuur dier bronnen, ter
aangehaalde plaats gedaan, zijn eenige fouten ingeslopen, welke
wij hier zullen verbeteren. Bij eene temperatuur der lucht
van 19,5" R. of76,0° F., ten 10 ure (op den 21^'™ Mei, 1838),
had het water, in het tot bad ingerigte bekken, een warmtegraad
van 27,1" R. of 93,0" F.; de overige aldaar opgenoemde
bronnen hadden eene temperatuur van 24,0° R. of 86,0° F.,
22,6° R. of 83,0° F., 23,5° R. of 85,0° F. en 24,8° R. of 88,0" F.
64. SoeraMrta. -jf^. War7ne bron nabij het dorp Gamping,
mm
1353
gelegen aan de noord-noordwestelijke zijde van den Lawoe,
boven Tarik. Van dit dorp af rijst de bodem, naar de zijde van
den Lawoe heen, steeds opwaarts; hij stijgt op in heu velen,
die een lang gerekt, doch laag voorgebergte vormen, het welk
dwars gerigt is ten opzigte van den berg. Daarop volgt een
bergplat van geringe uitgestrektheid, waarop, ter plaatse waar
hetzelve tot eene tweede dwarsloopende heuvelrij begint op
te rijzen, het dorp Gamping ligt. De tweede heuvelrij gaat aan
haré binnenwaarts gekeerde zijde, welke eenigermate glooijend
afloopt, andermaal in een bergplat of trap over, die hooger
rijst dan het eerstgenoemde en waarop het dorp Djambéjan
wordt gevonden. Op den eersten trap, derhalve op den buitenwaarts
gekeerden voet van de tweede heuvelrij, entspringt de
hierboven genoemde bron, in de nabijheid van eerstgemeld dorp,
welks naam kalk beteekent. Witachtig grijze, met gaten doorboorde,
als uitgeknaagde kalksteenrotsen verheffen zieh boven
de oppervlakte des bodems, zoowel in de nabijheid der bron als
in andere deelen van dit voorgebergte; zij mögen als bewijzen
worden beschouwd van de neptunische hoedanigheid dezer voorbergen,
welke, als een opgeheven gedeelte van het tertiaire
gebergte, de spieet begrensden, waaruit de vulkaan allengs
oprees en die overigens in de meeste gedeelten van de hellingen
des vulkaans door lava-stroomen overdekt, daarmede zijn
overstelpt geworden; ten gevolge dezer uitgestorte lava-stroomen
heeft de helling eene vlakke gedaante verkregen. Het water der
bron is laauw en heeft bijna geen reuk, noch smaak. Vergel,
bladz. 428. °
65. Madioen. -iff Laauw warme bron in de nabijheid van
het dorp Pradjan, aan den westelijken voet van den goenoeng
Ngebel (Wilis), welke reeds op bladz. 475—476 is beschreven.
Met uitzondering van de bron bij Jioeningan (no 43) ontwikkelt
zieh uit deze eene grootere hoeveelheid koolzuur dan uit eenige
andere bron op Java.
66. Madioen. ^ Warme zoutbron in de bedding der
kali Pandoesan, beneden het dorp Loempang, in het gebergte
Ngebel (Wilis), welke reeds op bladz. 482 is beschreven gewor