
! i ••c:
ti ''i
1
. i.;
: íí
11'
i
• i
i , .
'•'lifíi m
......
,. . i,i; ,„
- :
i
866
zijdo zou treden, dan blijft er verder iiiets ovcr dan: aan
te nenien, dat de kegel aanvankelijk cene veel grootere
hoogte bezat, — dat het gansche bovengedeelte van denzelven
vervolgens is ingestort, waardoor de krater een veel
grooteren omvang verkreeg en de rand, op verschillende
punten, insgelijks zeer verschillend in hoogte kon worden; het
ontstaan van het noordoostehjke splijtingsdal, ais voortzetting
dier instorting naar de bepaalde leng te-as heen en längs de
helling bergafwaarts, moet dan aangenouien worden ais te gelijk
met de vroeger genoemde gebeurtenis te hebben plaats gehad.
Eene dergelijke instorting is mogelijk, en heeft op Java in het
onder n" VII aangehaalde voorbeeld werkelijk plaats gehad.
Maar (n" VI) ingeval de instorting op een aanmerkelijken
afstand beneden de kruin had plaats gegrepen, alwaar de kloven
reeds eene groote diepte bezitten en de ribben tot eene
aanmerkelijke hoogte vooruit springen, dan zou de gebrokene
rand, die den berg kringvormig oragaf, en de ribben en kloven
dwars doorsneed, een getanden vorm hebben verkregen (gelijk
de lijn a in Téngger Figuur de kloven zouden in dat
geval insnijdingen in den rand vormen, hetgeen niet het geval
is; de rand loopt integendeel regt.
Men zou kunnen aannemen, dat de nieuwelings ontstane
spleten en kerven grootendeels door latere uitgeAvorpene massa's
opgevuld waren, en de getande rand glad en effen was gemaakt,
hetgeen mogelijk is. Op de meeste plaatsen van den
Téngger, en wel voornamelijk op zijnen zuidelijken ringniuur
Ider-ider, is zulks niet het geval; deze bestaat tot aan
den hoogsten rand uit vaste steenlagen, welke zieh onafgebroken
voortzetten. Deze tegenwerping (no VI) kan derhalye
niet geheel en al uit den weg geruimd worden.
Wat het IIF" punt betreff, namelijk, den dwarsdam van
Wonosari, zijn ontstaan, — welk der opgenoemde gevoelens
onitrent de vorming van den ringmuur men möge aannemen, —
schijnl slechts op eene wijze verklaard te kunnen worden: nada
t, namelijk, de ringmuur en het noordoostelijke splijlingsdal
i'ccds gevortnd waren, ontstond deze dwarsdam, len gevolge van
867
eene latere uitstrooming en bekoeling van lava over de gansehe
uitgestrektheid van den minuten langen dam. De krater
moet derhalve een waar lava-meer zijn geweest, en de aanleiding
tot het ontstaan van dezen loodi'egten trap daarin worden
gezocht, dat de lava, welke in den omvang van den krater
en aan de oppervlakte reeds gestold was, plotseling 3 a 500 voet
diep nederzakte, welligt dewijl het binnenste, nog vloeibare
gedeelte van het lava-meer door eene zijdelingsche spieet der
buitenhelling wegvloeide, gelijk het geval was met den basaltlava
stroom bij desa Gerbo. Hierdoor moeten de reeds gestolde
lava-lagen aan het boveneinde van den dam afgebroken en
naar beneden in den krater zijn gestört, hetgeen door de
reeds vroeger vermelde afzonderings-spleten dezer lava, welke
in groote teerlingvormige blokken is gespleten, des te ligter
geschieden kon.
b. De veronderstelling dat de Tengger een verheffingskrater
is, — wanneer wij, namelijk, de algemeen tegen deze theorie
gemaakte tegenwerpingen ter zijde stellen, als b. v. dat eigenlijke
z. g. verheffingskraters zelden of nimmer uit neptunische
steensoorten bestaan, — past zeer wel en regtstreeks op
de onder n» I, II, III en IV opgenoemde daadzaken.
Vooral is het onder n" II vermelde, namelijk, de aanwezigheid
van het groote noordoostelijke splijtingsdal, voor deze
hypothese gunstig, dewijl bij de drie vermaarde voorbeelden
van verheiBngskraters (Palma, Santorin en het Barren eiland)
volkomen gelijke zijspleten worden aangetroffen; moeijelijk zou
het Lyell vallen • het aanwezen van dit dal bij den Tengger
i) op gelijke wijze te verklaren, als hij zulks ten opzigte
van de zoo even genoemden tracht te doen (Principles I. pag.
335), door het ontstaan derzelven toe te schrijven aan het
verbreken van den vroeger niet doorsnedenen rand, ten gevolge
van het woeden van de baren der zee, dewijl de spieet, die
#11
') Evenniin als bij den Paiiggcraiigo , de twccde bcrg op Java, welke als een
vei'beffingskrater zou kiimien beseliouwd worden en die insgelijks, ter hoogte van
R a 7,000 voet bovcn de oppervlakte der zoo, ceno dergelijke groote zijspleet hecft.
(Zio hoofdstuk I, biz. 19.)
r i