
£ f
924
kam regtslrccks in het iioorden tot in hct noorden 38'' ten oosteii
wordt gezicQ, — benevens de tusschenzadel, welke den Ranoe
niet het noordoostelijke uiteinde van den Ajang vereenigt, de
vlakte verhinderen zieh verder naar het noorden uit te breiden,
gehjk zulks naar het noordwesten het geval is, zoo wendt zij
zieh, met eene zackte glooijing naar het noordoosten heen;
zij strekt zieh van Bondowoso, in de rigting van het noordoosten
en van het oosten, uit als eene bijna effene vlakte, waarvan
de eene zijde, namelijk, de znidoostelijke zijde, begrensd wordt
door eene naar het noordoosten afgezette verlenging van den
Rawon (goenoeng Koekoesan en goenoeng Kendeng) en de andere,
namelijk, de noordwestelijke zijde, door de bergruggen, welke
de laatste uiteinden zijn van den Ranoe en van den Ringgit,
In de onmiddellijke nabijheid van den voet van deze laatstgenoemde
bergruggen, derhalve in de noordwestelijkste en
noordelijkste gedeelten der vlakte, loopt de kali Sampejan,
welke aanvankelijk midden door de vlakte stroomde, en waardoor
tevens het laagst gelegene gedeelte derzelve wordt aangeduid.
In dit laagste gedeelte der vlakte ligt, 250 voet boven
den Spiegel der zee, aan den regteroever der kaU Sampejan,
het dorp Pradjakan. Aan de overzijde der plaats loopt
het uiteinde der vlakte, dat nog sleehts eene geringe breedte
heeft behenden, in eene noordoostelijke rigting tusschen zandheuvelen
heen; uithoofde noch de ter linker-, aan de noordwestelijke
zijde, noch de ter regter- d. i. aan de znidoostelijke zijde gelegene
grensheuvelen zieh tot aan het Strand uitstrekken, gaat het
ZOO even genoemde versmalde gedeelte over in de noordelijke strandvlakte,
welke van den oostelijken voet van den Ringgit, bij
Panaroekan, tot aan den westelijken voet van den Boeloeran,
bij Soember waroe, in eene evenwijdige rigting met de kust
voortloopt. In dat gedeelte, waar de binnenwaarts gelegene
vlakte zieh tot kustvlakte verbreedt en waar de weg van Bondowoso
bijna onder een regten hoek stuit legen den postweg,
welke längs de kust van het westen naar het oosten voortloopt,
hgt het dorp Sitoeböndo.
De grenzen der vereenigde vlakte van Bondowoso en Prad-
925
jakan zijn aanvankelijk; ten oosten de voet van den grooten
kegelberg Rawon en ten westen die van den Ajang, welke
zieh als eene bergketen in de lengte uitstrekt; later vereenigt
zieh het noordoostelijke gedeelte van den Ajang, welke den
naam heeft van goenoeng Ringging en aan welks helling twee
-kleine bergtoppen «goenoeng Saing» geheeten, zeer steil
oprijzen, — met het zuidwestelijke gedeelte van den halfkringvormigen
bergrug Ranoe; deze bergrug mag als de zuidelijke,
naar het zuiden gebogene helft van den voormaligen vulkaan
Ringgit beschouwd worden; ten westen, ten noordwesten en
ten noorden is het de voet van deze laatstgenoemde bergmassa's,
welke het middenste en schoonste gedeelte der vlakte
begrenst, waarin tusschen duizenden van Kokos-palmen het hoofddorp
en een groot aantal andere dorpen liggen. De tusschenzadel
, welke den Ajang met den Ranoe verbindt, wordt naar
schatting 500 voet hooger gerekend dan Bondowoso; door
geen geboomte gesierd, is zijn bodem sleehts bedekt met gras,
terwijl de bergkammen ter wederzijde onder de duistere schaduwen
van wouden rüsten; over dezen tusschenzadel loopt een
weg naar Besoeki, welke te paard kan bereden worden;
hij is meer dan de helft korter dan de groote weg, welke
rondom den Ringgit, over Sitoeböndo en Panaroekan, is aangelegd.
Wijders wordt de vlakte aan hare linker- of noordwestelijke
zijde, d. i. aan haar benedenste gedeelte, begrensd
door de verlenging van den Ranoe en door de oostelijke voorhenvelen
van den Ringgit.
Aan de andere d. i. de regter- of zuidoostelijke zijde verlengt
zieh de hooge, noordelijke voorbergspits van den Rawon, «de
goenoeng Koekoesan», insgelijks in een bergrug, welke echter
veel hooger rijst, en aanvankelijk naar het noordoosten heenloopt;
deze bergrug is het, benevens de uit zand gevormde
voorheuvelen, die aan zijnen voet oprijzen, welke het laatste
gedeelte en het uiteinde der vlakte bij Pradjakan en Sitoeböndo
begrenzen. Deze bergrug wendt zieh later in eenen halven
kring naar het oosten heen en strekt zieh, verder dan het
oog kan reiken, zonder in hoogte af te nemen, tot aan de
w-i :
( '