
weslclijke zijcle stört de kleine bergtop, met een steilen wand,
in den krater neder, welks rand derhalve aan dien kant liet
hoogst oprijst, namelijk, ongeveer SO voet hooger dandevlakte,
welke denzelven verder aan alle zijden omringt.
In het zuidwesten en westen heeft dit plat zijne grootste
breedte; zij bedraagt aldaar ongeveer 500 voet. Hetzelve is
niet volkomen offen, maar heeft eene ongelijke, golfvonnige,
heuvelachtige oppervlakte, is begroeid met gras en ver uit
elkander staande Casuarina's, gelijk met alle hooge gedeelten
vau dit geborgte het geval is. Het is wijders bedekt met eene
inenigte groote en kleine steenbrokken van eene zvi^artachtige
kleur, welke, als brokstukken van een verbrijzelden kraterrand
of bergtop, te dezer plaatse in groot aantal worden gevonden en
van hier af verder längs de hellingen van het geborgte verspreid
worden aangetroffen; naar gelang _men zieh verder van den krater
verwijdert, neemt het aantal der in het rond hggende brokstukken
langzamerhand af. Zij bestaan uit trachiet-lava, waaronder
vele varieteiten wordenaangetroffen, welke, gelijk Bat, n» 79, 80
(L. no279.)en 81, nu eens minder, daneens meer poreus zijn,
ZOO als Bat. no 82 (L. no. 280.) ; somwijlen zijn zij gevormd uit
een roodkleurig deeg, terwijl de porien veelal zijn öpgevuld
met een zwavelachtig beslag (Bat. no 83.). i) De meesten zijn
reeds meer of min verweerd en, gelijk ten duidelijkste blijkt,
ontstaan ten gevolge eener latere vulkanische uitbarsting, welke
(;en gedeelte des bergtops verbrijzelde en in brokstukken naar
alle rigtingen heen slingerde.
Behalve door den oostelijken top, wordt het plateau der bergkruin
siechts nog aan cene enkelezijde, namelijk, ten westen,
door twee bijna even hooge, met elkander vereenigde toppen
' ) Aan den zuidoostelijken voet van de!» Ajang, bij Djember, worden dergelijke
lava-soorten gevonden; verg. Bat. n °84, 85 (L. n" 277.) , Bat. n» 86, 87 (L. n° 278.),
en Bat. n° 88; velen dezer lava-soorten zijn geheel en al verslakt, doortrokken mqt
groote blaasruimten , waaronder mede de merkwaardige lava-soort van het TSnggergebergte
L. n° 263 (Bat. n° 62 , hier Bat. n° 86) wordt ternggevonden. Nergens heb
ik tleze soort in het hooggebergte aangetroffen; zij beboort misschien tot de oudste
lava-stroomen, welke, in het hooger gelegene geborgte, door duizenden van later
uitgeliraaktc lava-lagen bedekt zijn geworden.
*
1085 .
begrensd, waardoor het uitzigt op den Lamongan en op het
lengger-gebergte geheel en al wordt benomen; een dier
toppen peilden wij van hier in het zuiden 80' ten westen,
den anderen in het noorden 75'' ten westen. Aan de overige
zijden daarentegen gaat de rand van het plat, hetwelk bijna
rond van omvang is, van lieverlede in de berghelling over.
De oostwaarts gelegene bergtop, welke in de nabijheid des
kraters oprijst, is blijkbaar het hoogste punt van het gansche
^jaQg-g«bergte; hij verheft zieh ongeveer 50 voet boven de
plaats, waar wij ons bivouak hebben opgeslagen en 9,250' boven
de oppervlakte der zee. Zijne middellijn, in de rigting van het
zuiden naar het noorden, zoo ver de top vlak is, bedraagt
hoogstens 30 voet, terwijl hij, van het oosten naar het westen
gerekend, nog smailer is. Aan zijne oppervlakte is hij in kleine
Vierkante kamers afgedeeld, die tot op zekere diepte in den
bodem zijn uitgegraven en welke ten deele door 4 ä 5 voet
hooge muren zijn omringd. In deze muren zijn naauwe ingangen
gelaten, waardoor men naar beneden in het binnenste gedeelte
afkhmt, welks bodem gewoonlijk eenige voeten lager ligt dan
de omringende oppervlakte. Zoowel op den schedel, als aan de
zuidelijke en oostelijke hellingen van den kleinen bergtop, rijzen
deze ommuurde ruimten terrasvormig boven elkander; zij vormen
de hoogst gelegene ruine op het eiland Java.
De hooge ouderdom dezer rui'nen laat zieh afmeten uit het
bekleedsel van mos en gras, waai'mede hare muren zijn overtogen
en uit de dikte der stammen van Tliibaudia's en andere Alpenboomen,
die wortel schoten tusschen de voegen van het gesteente;
opmerkenswaardigishet, dat hier vijf uit klei gebakkene waterbakken,
die tot de grootste soort behooren, — bij de Javanen
bekend onder den naam van «Goetji,» — tusschen de muren
worden aangetroffen; zij waren geheel en al in de aarde ingegraven.
Het meerendeel is gaaf en ongeschonden, en bevat slechts
eenig zaamgevloeid regenwater. De buitenste oppervlakte is
geglasuurd; zij gelijken m dat opzigt op de Chinesche potten,
welke, in de heete laaglanden van Java, algemeen worden
gebezigd tot het bewaren van drinkwater.
I r