
r 1
iP
m '
r '
:: i
IM '
l '
992
vcrkrcgon; alle ornringendo lioogten van liet geborgte waren
met dit geboomte bedekt. Hunne piramidale gestalte, de slauke
vorm hunner regt gegroeide stammen, die niet hooger waren
opgeschoten dan 43 ä SO voet en beneden aan den grond
slechts eene dikte hadden van 1 ä l'A voct, dit alles was liet
bewijs hunner jeugd; hieruit kon men duidelijk opmaken, dat
zij eerst na de uitbarsting van 1817 waren ontstaan, dewijl
bij die gelegenheid, volgens de eenstemmige getuigenis van alle
berigtgevers, het gansche plantaardige bekleedsel der hoogste
Zonen des bergs tot op den wortel werd vernield. Het oostelijke
gedeelte van den tusschenrug, die den Rante en den
Idjen (Merapi) verbindt, is doorgroefd door de Hoven, welke
van de ter wederzijde gelegene bergen afdalen en hier in elliander
uitloopen. Het westelijke gedeelte daarentegen wordt vlak; op
hetzelve treft men effene, met gras begroeide velden aan, welke
door groepen van Casnarina's zijn omringd en al het uiterlijk bezitten
van een knnstmatig aangelegd park. Toen wlj alhier aankwamenriep
de Patingi, die mij vergezelde, uit: «dit is Ongopongop;
hier overnachten alle beeren, die den berg beklimmen.» i)
In het midden van eene groep Casnarina's koos ik mij eene
plaats tot nachtverblijf; terwijl ik hier nederzat, en de adem
van den wind zieh al mischend door de naalden, de geledingen
der takken van dit geboomte deed hooren, voerde ik
mij in mijne verbeelding terug in de dennenwonden van mijn
vaderland, bragt ik mij de tooneelen mijner jeugd te binnen en
weldra wekten zachte droomen in mij een gevoel van geluk.
Het vlakke gedeelte van dezen tusschenrug Ongop is van
het zuidwesten naar het noordoosten ongeveer 500 voet en
van het noorden naar het zuiden 350 voet breed; naar het
Westen en noordwesten rijst en daalt het terrein aanvankelijk
met eene zachte glooijing, doch gaat het eindelijk met eene
gelijkmatige daling in een uitgestrekt hoogland over. Op het
laagste punt van Ongop-ongop, alwaar ik mijn barometer had
' ) Volgens den heor Dr.Pijnappelkan Ongop afgoleicl zijn van oengap (Jay.): Over
iets heenzien, zieh bovcn icts verheffea (ook ngöenap: uithoek) en zal dan misschien
de betoekenis hobben van: een uitkijk.
opgehangen, was hetzelve 5,690 voet boven de oppervlakte der
zee verheven; hier was het hoogste punt van den weg, derhalve
zijn paspunt gelegen.
Van daar peilt men: den top van den Rante in het zuiden
15° ten Westen; deze berg heeft de gedaante van een zeer
spits toeloopenden kegel; verder den oostelijken top van den
Idjen, den «Merapi,» den regterhoek {a) in het noorden 77°
ten oosten en den linkerhoek (6) in het noorden 62i/4° ten
oosten; den rand der zoogenaamde kawah Idjen, den eigenlijken
krater, namelijk, den regterhoek (ß) in het noorden
541/4° ten oosten en den linkerhoek (6) in het noorden 50i/4°
ten oosten; men vergelijke Idjen Figuur 5. Van dezen laatsten
hoek loopt eene lange zandrib benedenwaarts, welke zieh
verre naar het zuidwesten heen uitstrekt en eene aanmerkelijke
hoogte heeft, ten gevolge waarvan de goenoeng Widodaren
voor het oog verborgen wordt.
Het zigtbare gedeelte van de bovenhelling van den Kante
daalt ter wederzijde onder een hoek van 24° benedenwaarts;
zijn top a maakt, van hier gezien, een verticalen hoek van
16°9' met zijn voet 6, ter plaatse waar de zoom van Ongop
in eene regte rigting vöör den kegel heenloopt. Ik markeerde
dit punt b en bevond, dat hetzelve op een afstand van 300
voet van mijne hut lag en 25 voet hooger was dan de plaats
waar deze was opgeslagen; dit punt vormde het midden der
horizontale lijn aan den voet van den Rante, welke, tusschen
de wederzijdsche uiteinden van den voet des bergs e en d, een
gezigtshoek had van 92°33'.
Aannemende, dat de helling en de afstand van a tot b gelijk
is aan de helling en aan den afstand van a tot c en van a
tot d, trachtte ik naar deze gegevens de hoogte van den
Rant(§, althans ongeveer te bepalen en bevond, dat de top des
bergs zieh 685 voet boven het hoogland van Ongop verhief. 1)
0 Hot afraeten eener groote basis is liier bijna onuitvoerbaar; nog meer tijd gaat
er verloren met liot beklimmen van dorgelijke bergtoppen, wanneer men dezelven
lüet kan beroiken, dan nadat men zieh stap voor stap een päd door het kreupelhout
heeft gebaand.
fei'