
I
1 ' h..
1 i
Irl
(i24
besproeil, overdekt of doorgebroken; de bruggen ziju, indien
dit mogelijk is, in iiog slechteren Staat, het hout daarvaa is
halfvermold of gebroken; — de paarden zijii de slechtste knolleri,
welke men in het gansche rijk heeft kunnen vinden, zoo mager,
dat men alle ribben kan teilen; iederen oogenblik staan zij stil of
loopen nu naar de linlter-, dan naar de regterzijde, zijn ongedresseerd,
wäre katten en worden door de posUllons met
voorbeeldige toegevendlieid behandeld. Deze laatsten worden bij
elk poststation verM'isseld en zijn dorpsbewoners, die vroeger nimmer
leidsels in de band hebben gehad en die (naar ond gebruik
op Java) met hunne aanstelling, hun diploma: leyens, de kennis
en het verstand van hunnieuw bechnjf bekwamen. Als keizerlijke
beambten zijn zij trotsch op hunne waardigheid. Hunne onbeschoftheid
is grooter naar mate zij dommer zijn 5 voor den
afstand van het eene poststation naar het andere vorderen zij
een gülden drinkgeld, hetwelk anders siechts van de eene hoofdplaats
tot de andere, voor den afstand van 6 tot 8 posten, wordt
betaald. Zij weten, dat zij als keizerlijke onderdanen nietender
de politie der Europesche beambten staan, ja, misschien van
hooger hand worden beschermd en derhalve hunne onbeschoftheid
ongestraft kunnen botvieren. Een geluk is het voor den
reiziger, dat paarden en voerlieden in de meest gewenschte overeenstemming
leven, want met sterke, moedige dieren zou het
met hen over heg en steg gaan.
Even siecht als de wegen zijn, is de politie in de Vorstenlanden.
1) De bevolking is trager, onwilliger enzedelijk meerbedorven
') Gelijk bokend is, heeft gewoonlijk een Adipati, (den tegenwoordlgen liobben wij
bij gelegenheid van het tijgergevechtleeronkennen) , het bestuur der politie in banden.
Welke uitmuntendeChefs deropenbareveiligheiddeze vroeger waren, kan uit do volgende
Ternuftige handelwijze, welke (gelijk men mij verzekerdej) onder een vorigen
Resident plaats greep, worden opgemaakt.Hotaantalvanwanschapenbedelaars,kreupelen,
melaatschen, verminkten, blinden, met zweren bedekten, lammen, enz., is , gelijk
men weet, nergenszoo grootalsin do Vorstenlanden, alwaar zij tot afschuw en walging
der reizigers op alle hoeken en aaii alle poststations met eene klagende stem htm
„Kasian toewan" verheffen. Eens op een tijd was hun aantal zoo zeer toegenomen,
dat de rijksbestuurder met klagten werd bestormd en hcm allerlei voorstellhigen
werden gcdaan oui dio ongelukkigen toch onder dak te breiigen, llij buzorgde hen
t Mf
dan eenige andere op geheel Java. Denkt men uuaande niets
beteekenende pracht, aan die opgeschikte, ledigloopende menschenmassa's,
aan de pauken en trompetten en aan de bandelooze
genoegens, waarmede de Javasche vorsten hunnen tijd doorbrengen,
terwijl op een afstand van 10 palen van hunnen kraton
alles in verval is, geen enkele weg wordt onderhouden, zoo
kan het wel niet anders of de wensch moet bij ieder opkomen,
dat de regering ook deze landen onder haar onmiddellijk bestuur
mögt nemen.
Naauwelijks toch heeft men de grenzen der gouvernementslanden,
naar de zijde van Ngawi heen, bereikt, of alles wordt
beter en niets is meer in Staat de voordeelen van een Europeesch
boven een Inlandsch regeringsstelsel te doen uitkomen, dan
eene körte reis van Solo naar Madioen.
Maar genoeg hiervan. Ngawi leverde mij een des te aangenamer
gezigt op. Ter plaatse waar de kah Madioen en kah Solo in
hare ter diepte van 30 voet uitgespoelde Tjaclas-beddingen, bijna
onder een regten hoek te zamen vhefen, in dien hoek zijn vele
banden in beweging, ten eindeeen nieuw fort te bouwen,maar
zelfs in de woeligste bedrijvigheid van honderden van arbeiders,
las men overal de strengste orde. De bouw dezer vesting, welke
reeds van den aanvang af, onder de leiding van den kundigen
kapitein-ingenieur Schierbrandt heeft gestaan, nadert met rasse
'schreden hare voltooijing. In de gastvrije woning van dezen oificier
bragt ilt eenen voor mij even aangenamen als leerrijken
avond door; gaarne verwijlde ik onder gindschen tamarindeboom,
welke op dien liefelijken uithoek aan den oever Staat,
vanwaar men in het schilderachtige rivierbed naar beneden ziet,
waar de wateren der beide rivieren, die reeds menig scheepje
deden omslaan, wild door elkander woelen, terwijl raijn gastheer
dan ook Yoor altijd. Het was een vernuftige zet, waarvan hij nooit kon spreken,
zonder zieh denbuik vast te houden van lagehen; hij liet hen allen naar de kah Solo
voeren en aldaar in eene oude praoe zetten; deze werd stroomafwaarts gevoerd tot
op eene plaats, waar de rivier zeer diep is. Aldaar aangekomen, liet hij het vaavtmg
(welks bodem met gaten doorboord was, welke nu werden geopend) zinken en al de
aan zijne zorg aanbevolenen verdrinken !