
i '
i , i •
li I i - • li;
It
i t| f
ii
Si
f !
Ill
a
, Vi
zec; i) uiLhoofclc dit punt reeds iets lager is gelegen dan de
gcraiddelde hoogte van de omringende woudvlakte bedraagt,
ZOO mag worden aangenomen, dat de kawah eene 75 à 100
voet diepe uitholling vormt, eene yerzakking beneden den omringenden
bodem; hare verticale doorsnede heeft ongeveer de
gedaante van het nevens Figuur 1 geplaatste profiel.
De temperatuur der lacht in het woud, nabij de hut, bereikte
haar laagste punt kort vóór zonsopgang, namelijk, 10,5°
Réaum., zij bereikte haar hoogste punt des middags tusschen
2 en 5 ure, namelijk, 14,0° Réaum.; de stabile wärmte des
bodems, twee voet beneden de oppervlakte van den beganen
grond, bedroeg 15,2° Réaum. De bodem bestond te dier plaatse,
ter diepte van 1 voet uit eene bruine, losse teelaarde, daarop
volgde, ter gelijke dikte, een geelachtige leem, Waar beneden
eene zeer dikke laag van witachtige, zeer taaije, kneedbare
klei werd aangetroffen en daarop volgde zandsteen.
Alom de bodem bedekt met allerweligst groeijend vs'oudgeboomte,
dat met mossoorten is overtogen, welke het hier in
dikke kussens bedekken, eiders in lange strooken en draden
van hetzelve afhangen; de sehaduwen van dit woud onderhouden
de immerdurende vochtigheid van dezen bodem. Behalve
deze mossoorten, vindt men Orchideen, varens en andere parasietplanten,
die gezamenlijk alle stammen en takken met een
dik, harig kleed omhullen. Binnen een naauwen kring omsluit
dit woud den kraterketel, welks witkleurige dampen men door
het donkere loofgewelf van het woud ziet heenschemeren. Dit
bladerendak is zoo digt ineengegroeid, dat zelfs de middagzon
slechts een schemerlicht verspreidt in het binnenste van het
woud, alwaar mijne tent is geplaatst. Hetzelve bestaat voornamelijk
uit Quercus-soorten, Podocarpus cupressina R. Br. en
') Deze hoogte is het resuUaat der berekening eener gelijktijrlige waarneming
door mij op den kraterrand en door den beer .J. Maier te Batari a gedaan gedurende
het minimum ten 3,'h ure, op den 29sten Maart, 1847. Beide barometers, die later
werden vergeleken, waren vervaardigd door Pistor en Martins, met wijde buizen.
De stand der beide werktuigen was, in parijsche lijnen en graden van Reaum.,
Beneden 336,50 — vast 25,1 — vi-ij 25,1
Boven 270,75 — „ 13,7 — „ 14,0.
1209
latifolia Wall., benevens Astronia spectabilis; in het kreupelhout
wordt veel Polypodium dipteris gevonden. Zeer vele boomen
zijn door stormen, ten gevolge van de zwaarte der parasietplanten
of van ouderdom omgevallen en staan thans in eene
scheeve rigting. Midden op den stam van eene reusachtige
Podocarpus latifolia, die ondereenhoek van 45°helde en slechts
door het digt zaämgegroeide geboomte, dat in de nabijheid
oprees, in hären val tegengehouden werd,had een jonge boom
van dezelfde soort zijne wortels geschoten; veertig voet hoog
verhief hij zieh lijnregt op den scheef gerigten stam, welken
hij met zijne wortels omklemde en stond op die wijze 25 voet
hoog boven de voedende aarde, als een pseudo-parasiet vrij in
de lucht.
Het schijnt, dat de omstreken van dezen krater elken nacht
in nevelen zijn gehuld, waaruit een fijne regen nederploft. Dit
was allhans het geval gedurende den tijd dat ik mij alhier
ophield, terwijl de dampkring en de hemel, op eenigen afstand
van de kawah en tot op zekere hoogte boven dezelve, geheel
en al helder was. Ik schreef zulks toe aan het condenseren
— ten gevolge der nachtelijke koude — van de waterdampen,
welke voortdurend en in zeer groote hoeveelheid uit den krater
opstijgen. Deze groote mate van vochtigheid, gepaard met een
verhoogden warmtegraad des bodems, openbaart zieh ten duidelijkste
in den weligen groei der woudboomen en wel voornamelijk
van diegenen, welke de waas^e omÄeimwg-des kraters
vormen. Zijn de overige deelen des vlakken kraterbodems geheel
kaal en dor, zoo wordt echter de uiterste kring rondom denzelven
gevormd door eene smalle strook gronds, met klein geboomte
begroeid, dat digt aan de helling des bergs paalt, maar
niet tegen denzelven opstijgt; hierdoor ontstaat een woudzoom
van laag geboomte, dat zoowel om reden van de soorten
waaruit het bestaat, als ten gevolge van zijne physiognomie en
de hoogte, welke het bereikt, een sterk kontrast vormt met
de hooggroeijende woudbewoners, welke onmiddellijk achter
hetzelve oprijzen, de gansche berghelling bedekken en zieh
heinde en verre over de hoogvlakle van het gebergte uit-
M
E i