
1318
24. Preanger. ^ Warme bron op het plateau Penggalengan,
no 2; deze ligt verder westwaarts, doch op een afstand van
naauwelijks 1 paal van de vorige, aan den oever der tji Berem,
welke, gelijk de vroeger genoemde beek, namelijk, de tji Sangkoi,
van de zuidelijke helling van den goenoeng Malawar afstroomt
en zieh, op een afstand van eenige palen zuidvpestwaarts van
de bron, met de tji Berem vereenigt. Op verschillende plaatsen,
aan den oever der beek, weit het water op; het is geheel
renk- en smakeloos, of bezit althans slechts een eenigzins
zoutachtigen smaak; het bronwater verliest zieh in de nabij gelegene
beek, wellte het zacht glooijende dal tusschen heuvelen
doorstroomt. In 1839 had hetzelve, ten l^k ure des morgens (op
den 24""" October), een warmtegraad van 39,1° R. of 120,0° F.;
op den Augustns, 1843, daarentegen, nadat verscheidene
waterstralen tot een bekken waren vereenigd geworden,
had het water in dit bekken (dat door de Javanen uitgehouwen
was om zieh daarin te baden) slechts eene temperatuur
van 35,1° R. of 111,0° F., terwijl de warmtegraad des dampkrings,
op dienzelfden tijd, 17,7° R. of72,0^ F. en die der nabij
gelegene beek 16,2° R. of 68,5° F. bedroeg. In 1839 was de
bron omringd door eene grasvlakte, waarop eene Fragaria en
Ranonkel-soort bloeiden; deze grasvlakte, welke met enkele
boomvarens was gesierd, vormde destijds het eenige opene
plekje, dat mijlen, ja, dagreizen ver in het rond werd aangetroffen
in het digt gegroeide, oorspronkelijke woud, hetwelk
rhinocerossen en wilde stieren doorkruisten, die zieh in het
warme water dezer bron kwamen baden. In 1843 echter liet
zieh deze piek niet meer herkennen; alles in het rond was
kaal, de wouden waren geveld, duizenden bij duizenden van
boomstammen lagen op den grond uitgestrekt, waar zij tot
molm vergingen, en koffijstruiken, wier piramidale kroonen
zieh 5 i\ 10 hoog verhieven, stonden daar tusschen in rijen geplant
en verkondigden de oorzaak der verwoesting, die men
alom bespeurde. Dit schoone plateau ligt 4,200 ä 4,400 voet
boven den Spiegel der zee.
26. Preanger. ^ Tji Panas bij Djamhoe dipa. Eene
1319
laauwe bron, welke entspringt in de nabijheid der beek (tji)
Berem, 5 palen ten oosten van Djamboe dipa, aan de zuidelijke
helling van den Tangkoeban praoe, ongeveer ter hoogte
van 3,500 voet, in het distrikt Tjilokotot, regentschap Bandong.
Zij weit op uit eene opening in eene poreuse trachiet-lava en moet,
naar men verhaalt, eerst ten jare 1835 zijn te voorschijn gekomen,
Haar water heeft een zoutachtigen, zamentrekkenden
smaak, en zet een okergeel bezinksel af. Groene Conferven bedekken
allerwege het gesteente, hetwelk dit water bevochtigt.
Het water der tji Berem is koud en overtreft dat der bron in
wrangheid van smaak, die bijna volkomen overeenkomt met een
aluinsmaak; tevens zet hetzelve eene veel grootere hoeveelheid
bezinksel (ijzeroxyde hydraat) van bijna goudgele kleur af, dan
bij de bron wordt waargenomen. De weg, welke van Djamboe
dipa naar Lembang voert, overschrijdt de beek in de nabijheid
der genoemde bron. Op een afstand van ongeveer 1 paal van
deze plaats, doch hooger bergopwaarts, hgt, aan de zaehtglooijende
helling des bergs, een kaal plekje gronds, dat van alle
zijden is omringd door een digt woud. Door de Soedanezen
wordt hetzelve telaga Werna, d. i., het gele meer geheeten,
doch is slechts gedurende den regentijd met water gevuld.
Tijdens ik deze plaats bezoeht, het was in de maand Julij,
stond de met eene zachte glooijing toeloopende holligheid des
bodems, welke eene lengte van 250, bij 100 voet breedtehad,
geheel droog; hare oppervlakte was hier en daar begroeid met
gras, Pteris ineisa Thunb. en een paar andere varensoorten. De
gansche bodem van deze zoogenaamde telaga Werna, althans
ter diepte van minstens 15 voet, — zoo diep kon ik er met
veel gemak een stok induwen, — bestond uit eene fijne,
papachtig weeke aarde van goudgele kleur, waarvan slechts de
oppervlakte met eene verharde korst was bedekt; deze korst
was, droog geworden zijnde, zeer ligt van gewigt. In het
midden van dezen kleinen ketel bemerkten wij eene inzakking,
eene verzakking des bodems, welke eene diepte van 30 voet
had, en waaruit zieh liet opmaken, dat de geelkleurige aardlaag
aldaar eene dikte van ruim 30 voet moest bezitten. Zij kwam
i