
940
ovcrgebleven, hceft volkoracn de gcdaante van ecn vcrhcffingskrater.
Misschien zijn de uilhollingen tusschen de hoopen van
puinbrokken niet water gevuld en vormen zij kleine meren,
welke men, uithoofde van den grooten afstand, niet kan
bespeuren en is het daarvan dat de naam goenoeng: berg,
Ranoe: meer, moet afgeleid worden?
Wat het algemeen verband betreft, heiwelk tnsschen den
Ringgit, als vulkaan, en de overige in dezelfde rij gelegene
vuurbergen bestaat, zoo is het waarsehijnlijk, dat hij nader >)
aan de zee is gelegen dan elk andere der Javasche vulkanen ,
hoevvel waarsehijnlijk niet nader dan znlks voor weinige eeuwen
het geval was met den Ardjoeno, den Wilis en den Lawoe.
De voet van den Ringgit wordt bespoeld door de zee van Madoera
en deze strekte zieh vroeger westwaarts uit tot aan den
voet van den Lawoe, ja, zij reikte nog in historische tijden
tot aan Modjopait; ihans daarentegen is zij, wat hare lengteuitgestreklheid
betreft, tot op de helft verminderd, met land
aangevuld en de horizontale alluviaalvlakten van Madioen,
Kediri en Soerabaja, welke wij reeds vroeger hebben leeren
kennen, zijn in hare plaats getreden. Bij Ngawi en in de nabijheid
van andere plaatsen hebben wij gindsche kalk- en zandsteenbanken
reeds leeren kennen, welke als läge, breede bergruggen
reeds in de nabijheid van den oostelijken voet des Merbaboe
oprijzen, cm zieh vervolgens, verre naar het oosten
heen, tot aan de straat van Madoera uit te strekken. Tot deze
tertiaire formatie behoort die soort vau zandsteen, — welke
zeer week is en gemakkelijk bewerkt kan worden, — waaruit
de grafteekenen der Javasche vorsten b. v. in de nabijheid van
Pasar gede en Imogiri zijn vervaardigd. Mij is door Javasche
hoofden verzekerd geworden, dat diezelfde steensoort ook op
Madoera voorkomt, alwaar zij, even als op Java, batoe Kembang d. i.
bloemsteen, wordt geheeten (men vergelijkehiermede hoofdst. 1.
Even als de Kiiiggit op Java, zoo verheft zieh insgelijks de Tomboro op
Soembawa voor de helft iiit de zee, en, hetgecn zeer opmerkenswaardig is,
hot zijn juist deze beide bergen, welke de sehrikkelijkste uitbarstingen hebben
ondergaan, eindclijk ingestorl en geheel en al iiitgebluscht zijn.
941
bladz. 423); waarsehijnlijk verkrijgt zij dien naam van de arabesken,
welke in dezelve worden gesneden. Is dit berigt juist, —
en uithoofde het voorkomen van Madoera volkomen gelijkt op
dat der tegenover gelegene landschappen van Oost-Java is
zulks meer dan waarsehijnlijk, — zoo hebben wij hier eene
massa van tertiaire steenbanken, welke zieh meer dan drie
lengtegraden ver, namelijk, van den voet des Merbaboe tot
aan het oostelijke uiteinde van Madoera, ja, nog verder uitstrekken;
deze steenbanken, waarvan de bovenste gedeelten uit
eene digte, geelachtig witte kalk bestaan, welke vol holen is, i)
vormen een vlak geborgte, dat zieh noordwaarts van de vulkaanrij
van den Lawoe tot den Idjèn uitstrekt, en de beide
Oost-Javasche hoofdbeken, de kah van Solo en de kali van Kediri
(Brantés) dwingt hären loop naar het oosten heen te wenden.
Men kan echter ligtelijk bespeuren, dat de eene beek, namelijk,
de Brantés, oorspronkclijk in haar benedenste gebied
alleen van het zuiden naar het noorden stroomde, gelijk het
geval is met de andere beken op Java, wier loop dwars gerigt
is ten opzigte van het eiland zelf; wijders dat het oostelijkste
gedeelte zijns loops in een veel later geologisch tijdperk is
ontstaan en eerst is gevormd geworden tijdens de zeeboezem van
Modjopaït (het Madoera-bekken), door naar beneden gespoelde
massa's, van lieverlede meer en meer werd opgehoogd en droog
gemaakt; hiertoe hebben vulkanische uitwerpselen van den Wilis,
den Kêloet en den Ardjoeno de voornaamste bouwstoffen geleverd.
De bovenvermelde tertiaire steenformatiën in de noordelijke
helft van Oost-Java tot aan Soerabaja onderscheiden zieh
voornamelijk hierdoor van andere formatiën op Java, dat zij
geene latere ophelTmgen hebben ondergaan, maar hunne oorspronkelijke
horizontale rigting hebben behouden, en een
uitgestrekt geheel uitmaken, zonder dwarsloopende doorgangen
aan het water, dat tegen hetzelve aanstroomt, te verschaffen;
juist om die redenen is het, dat deze steenformatiën zulk een
' j üit de aarde, welke op den bodem dezer holen ligt en die voornamelijk
nit den mest van vledermaizen bestaat, wordt door de Javanon, in Madioen,
Salpeter bereid.
1
1 t i » ! »
I f