
• i , ,J
I (1. LJ
i-H'-H-Jlff
p
K I
'1® " i
r i «
Sfl
«t VIi I
r
tij
664
bruiriachtigc grondmassa; nog mecr poreus en vcrslaktdan
de vorige soort.
Trachiet-lava (Bat. n" 25.); eene bolusroode, door ijzeroxyde
gekleurde grondiiiassa, waarin eene even groote menigte
veldspaath •) en hornblende-kristallen verstrooid voorkomen.
Zwarte puimsteen-lava, L. n° 23S (Bat. n" 26. a.); geheel
zwartachtig, opgeblazen, welker grondmassa uit hornblende
schijnt te hebben bestaan', men kan echter de doffe, witte
stipjes der vroegere veldspaathkristallen nog in dezelve herkennen.
Onder (Bat.) n°, 26. b. treft men eene dergehjke
soort aan, welke echter nog zwaminiger en ligter is.
Witte puimsteen-lava, L. n". 236 (Bat. n". 27.); geheel schuimachtig
ligt, terwijl haar voornaamste grondbestanddeel uit
veldspaath schijnt te hebben bestaan. De beide laatstgenoemde
lava-soorten worden, als de hgtsten, op den grootsten afstand
van den vnlkaan verstrooid aangetroffen en zijn tot op een
afstand van IS palen (S uren) in het rond heengeslingerd.
Vulkanisch zand cn asch L. n°. 237 (Bat. n". 28.), waartusschen
kleine brokstukken van trachiet-lava vermengd
worden aangetroffen. Op vele plaatsen is hetzelve reeds tot
eene brekzie verhard.
Opmerkenswaardig is de groote rijkdorn van dezen vulkaan aan
hornblende, welke zoowel in zniveren toestand, en in aggregaat
uit duizenden van kristallen, in groote klompen, van 1 tot 3
voet diameter, in de kraterkloof wordt aangetroffen, als in
enkele van 1 tot IVa duim groote kristallen, welke een bestanddeel
van andere trachitische lava-brokken uitmaken; deze laatsten
liggen overal in de lahar verstrooid, doch hun aantal even
als dat der overige steensoorten neemt toe, naar mate men
hooger in de lahar opklimt.
Dat syeniet. alhier op een vulkaan, digt beneden den westelijken
kratermuur van den K,eloet wordt gevonden, is zoo
Namelijk Eiakolith, of glazige veldspaath, zoo als insgelijks bij de overige,
opgenoemcle trachitische steensoorten het gcval is, terwijl de Svcnieten gewoon
veldspaath (cn sleehts zelden albit) beratten.
665
merkwaardig, — ja, misschien wordt geen tweede voorbeeld daarvan
aangetroffen, — dat zulks de vraag doet rijzen: in welke
verhouding Staat hier de syeniet, watbetreft deszelfsoorsprong,
tot de overige formatien?
1°. Werd dezelve als lava-stroom uit den toen reeds gevormden
krater gebraakt? Niet waarschijnlijk, want dekratermuren
bestaan uit zuilvormig geribden trachiet, welke alsdan
ouder moet zijn dan de syeniet, tenzij men uitging van de
veronderstelling, dat de gansche, door den krater doorboorde
trachiet-koepel der kruin een jongere krater zij, welke opeenen
ouderen krater van syeniet, waaruit hij opwelde en waarover
hij werd uitgegoten, gegrondvest is.
2°. Of bestaan de dieper gelegene lagen van den ganschen
berg uit syeniet, welks massa's door den vulkaan opgeheven,
doorbroken en vervolgens sleehts aan de oppervlakte door
vulkanische formatien van trachiet- en trachiet-lava overstroomd
werden? Dit zou mogelijk zijn.
3°. Of werd de syeniet, bij het opheffen en het doorbreken der
aardschors, door den zieh vormenden vulkaan uit eene grootere
diepte van de aardkorst, met den opstijgenden en opwellenden
trachiet, sleehts in enkele brokstukken mede opwaarts gesleurd?
Waarschijnhjk is zulks het geval, want men treft stukken aan
(verg. Bat. n". 20, — L. n". 229 (Bat. n°. 16), en L. 232
(Bat. n°. 19), die voor de helft uit syeniet, voor de helft uit
trachiet-lava bestaan en zoo innig met elkander vereenigd zijn,
dat zij sleehts door gloeijing zoo vast zamengesmolten konden
worden. Overigens komt de derde veronderstelhng van zeer
nabij overeen met de tweede en door beiden wordt op den
voorgrond gesteld : dat op zekere diepte, beneden de trachietribben
van den vulkaan, zieh syeniet moet bevinden. Ware het
eiland Java eenige 1,000 voet hooger opgeheven geworden,
dan zouden wij de syeniet misschien aan de oppervlakte te
voorschijn zien treden.
Op het eiland Sumatra komt deze syeniet-formatie werkelijk
te voorschijn; in de Batta-landen, tusschen Tapanoeli en
iU
- •
i ' '1,1
' öl .
Ii
'-T