
11.;
I i..
<S02
even als de lusschenkloven, eerst beneden den hoogsten kraterrand
ontstaan (slechts weinigen maken geringe insnijdingen in
den rand der kraters); de berg behoort derhalve tot de eerste
afdeeling der vulkanen, i) bij welke «het oorspronkelijke geraarate,))
dat zieh bij gelegenheid der eerste uitbarsting vormde,
vülkomen is bewaard gebleven en waarvan de krater, in den vorm
van een circus, door hooge rotsmuren, door een «mantelvanop
op elkander liggende lagen » omringd is. Deze circus van den
Tengger, met zijne kratervlakte van 1 geographische mijl
diameter, is, onder de thans werkzame vulkanen, misschien de
grootste der wereld en tevens, voornamelijk in zoo verre zulks
zijne zuidelijke helft, den goenoeng Ider-ider betraft, onder alle
ringmuren op Java op de volledigste wijze staande gebleven.
De kloven, welke beneden den rand ontspringen, hebben ongeveer
in de middenste zone des bergs (ter hoogte van 4,000 voet)
hare grootste diepte. Zij scheiden de ribben van elkander, welke
uieest allen al kronkelend en in bogtigen loop zieh naar alle
zijden uitstrekken, zieh hoe verder zij naar beneden dalen
gedurig in een grooter aantal takken splijten, en in de nabijheid
van den voet des bergs voortdurend vlakker en breeder worden.
In de meeste streken van het gebergte bereiken zij slechts
eene tamelijke hoogte en breedle, en hebben zij een ronden
vorm; aan eenige zijden echter van het gebergte, zoo als b. v.
aan de noordwestelijke zijde, bij Tosari, en vooral aan de zuidwestelijke
zijde, boven Kebo-glagah, vormen zij smalle, scherp
toeloopende lijsten, welke ter wederzijde in even smal toeloopende
kloven 4 ä 600 voet steil afdalen; de meeste ribben,
aan de overige zijden van het gebergte, bereiken slechts eene
hoogte van ongeveer 2 ä 300 voet.
Mögen zij al door uitgeworpene asch, zand en rapilli zijn opgehoogd
geworden, zoo bestaat echter haar kern uit trachiet en
doen zij zieh in elk opzigt als de oudste lava-stroomen des vulkaans
kennen. Van het noordwestelijke gedeelte van den ring-
0 Zie fien goenoeng Soembing.
T. H umb o l d t . Biiu und Wi rkungsavt der Vi i lkai ic. p. l.'iO.
<S()8
nmur, waar längs de weg naar Tosari benedenwaarts voert,
dalen de ribben, die bij den rand aanvangen, niet onmiddellijk
längs de helling naar beneden, maar loopen zij daarentegen op
eene aanmerkelijke uitgestrektheid, omtrent even hoog als bij
hären aanvang, of althans slechts onder een gering verschil in
hoogte met den rand des ringmuurs, voort; zij omsluiten kleine
tusschendalen, welke slechts eene zachte glooijing bezitten en
wier grasbodems, tusschen de stammen der Casuarina's, met
een verbazenden rijkdom van bloemen, tot Europesche geslachten
behoorende, zijn getooid. Bijna even vlak verloopen de bovenste
gedeelten der ribben aan de zuidwestelijke zijde, naar den kant
van líébo-glagah heen.
De bodem van het gansche gebergte bestaat hoofdzakelijk
uit zand en asch; alle ribben zijn met zulke dikke lagen dier
uitgeworpene Stoffen bedekt, dat men het vaste gesteente,
namelijk, trachiet en trachiet-lava, slechts op den benedensten
bodem der smal toeloopende kloven ziet te voorschijn treden,
waar hetzelve door het water der beken is glad gespoeld geworden.
Doch ook aan de zijden van vele ribben bemerkt men
sommige plaatsen, waar de trachiet-kern, zuilvormig, als teerlingen
afgezonderd of althans verticaal geribd, zigtbaar is en
kleine wanden vormt, welke, uithoofde hunner steilte, zoowel
van plantengroei als van aardlagen zijn verstoken. Gewoonlijk
bevinden zieh op deze oudste lava-stroomen eerst lagen van
rapilh, vervolgens zand en eindelijk vulkanische asch van eene
heldergrijze kleur, welke, als het jongste product der werkzaamheid
van den vulkaan, ter dikte van 5 á 30 voet opgehoopt
ligt; deze asch is los (slechts in zeer weinige streken is
deze zelfstandigheid tufsteenachtig) en zoo fijn, dat de aldaar
opstijgende stofvvolken zoowel door de voegen der gebouwen,
als door de kleederen der reizigers dringen, en tot eene natuurplaag
(al is het dan ook de eenige) van dit overigens zoo
schoone gebergte worden.
Slechts aan die berghellingen, vooral op de oostelijke en
oostzuidoostelijke voorsprongen, waar oorspronkelijke wouden
sedei't vele eeuwen ongestoord schijnen te hebben gestaan, treft
; - '1