
•Sit"
¡H
s
829
zuidoosten van Wonosari, alwaar zij zieh, niet cen gelijk
plantaardig bekleedsel getooid als het overige gedeelte van den
wand, als kleine, aan den wand leunende, naar boven immer
smaller toeloopende pilaren of schrägen aan het oog voordoen.
(Zie Tinyger Figuur 4.)
Slechls op eenige bijzonder steile gedeelten van den noordwestelijken
of hnkerwand, beneden den goenoeng Ringgit, bemerkt
men dwars loopende, grijskleui-ige rotstrappen, welke kaal
door het grasbekleedsel heensteken. (Zie Tengger Figuur 5.)
üit de verseheidenheid, welke in de uiterlijke gedaante der
wanden wordt opgemerkt, waarvan gene uit dwarsloopende
horizontale lagen, in den Yorm van trappen bestaat, dsze uit
verticale, nevens elkander vooruitspringende lijsten, zou men
tot het besluit kernen, dat hun geognostische bouw geheel en al
verschillend is en dat zij derhalve ook in de wijze van hun ontstaan
van elkander afwijken, wäre het niet dat men zieh door onderzoek
kon overtuigen, dat overal, waar men verticale, zieh naar
beneden verbreedende lijsten aan de wanden aantreft, deze
lijsten uit asch, zand of dergelijke losse vulkanische uitwerpselen
bestaan. Buitendien vindt men aan de binnenwanden
der ringmuren vän de eruptie-kegels, welke bepaaldelijk geheel
en al uit zand bestaan, dergelijke lijsten (zie Tengger
Figuur 4) met uithollingen, — erosie-kloven, — tusschen dezelve
door regenwater gevormd. Deze Stoffen vielen als aschregen
neder, hechtten zieh aan de wanden, welke niet voULomen loodregt
waren of verscheidene terrassen vormden en verkregen
later, ten gevolge van de werking van het regenwater, door
uitspoehng, hare tegenwoordige gedaante.
Kfi'ill •"tl
KKill
iIt S'.i J
V.
De ruimle, omsloten door den ringmuur en den dwarsdam.
De hraterhodem. •— Het zandmeer (Dasar, Roedjak).
De aanrriorkelijkeruimte, welke dekraterbodembeslaat, gemiddcld
eene geographische mijl in doorsnede hebbende, leerden wij
reeds kennen. Ilet is de grootste kraterbodem op Java^ hij vorrat