
- a)
•••il
>
948
Banjocwangi (door hem Bolamboam genocmd), aan land bevond,
zijn geenerlei berigten over onzen berg te vinden. i)
Hier nu volgen uittreksels uit de vroeger genoemde werken,
welke betrekking hebben op onzen vuurspuwenden berg. Op
die plaatsen, waar ik een of meer der genoemde werken I—IX
niet heb aangehaald, moet worden verstaan, dat in dezelven
niets wordt gevonden van datgene, hetwelk in de andere
wei'ken wordt vermeid, ten opzigte van de opgenoemde plaatsen
of dagen der reis.
De schepen, welke, in 1595, uit Holland waren uitgeloopen,
waren eindelijk voor Toeban aangekomen; zij zeilden van daar
längs de noorderkust oostwaarts heen en lieten het anker voor
Sedajoe vallen. Van daar zetteden zij koers naar het tegenover
gelegene eiland Madoera, aan welks noordwestelijk uiteinde de
toenmalige hoofdstad Arosbaja gelegen was. Den December,
1596 werpen zij het anker voor deze stad en zeggen: nr. Ill, blad
70 « dit eylandt ligt ongheveerlijk d2 ofte d3 mijlen van
Java, ende met claren daghe canmen sien twee berghen
int Eyland Java gelegen, vermoede de hooghe bergen van
Passuruan te wesen.» (Ardjoeno en Tengger.)
Van daar begaven zij zieh noordwaarts heen naar Loebok
(het Baviaan-eiland); van daar wilden zij nu weder naar het
westen, naar Bantam terug zeilen, zij werden echter door
stroom en wind tegen gehouden, — het was in den west-moesson,
— en kwamen weder te Loebok aan; op den ll"'"" Januarij,
1597, verbrandden zij het schip Amsterdam, hetwelk zwaar
lek was geworden en, nadat zij te vergeefs hadden beproefd
door de straat van Madoera te zeilen, wendden zij, längs de
noorderkust van Madoera heen, den Steven naar het oosten.
Den 14''®" Januarij hadden zij den oostelijken hoek van
Madoera bereikt : n" I. den 14"'™ Januarij naen deze zyde van
Madura ligghen noch vele cleyne eylandekens, daer wij
door heenen seylden.)) EnnoII: ({die wij aen baekboord)) (der-
Zic: An liistorical iiccomit of all the voyages round the world, enz. Vol. I.
London, 1774.
949
halvc ter linkerzijde) lieten liggen.)) Zij zeilden, bij den liecrschenden
westewind, waarschijnlijk om do oostelijke zijde van
Sapodi en stevenden vervolgens naar hot zuiden heen, met heL
doel om de straat van Balaboean binnen te loopen (namelijk, de
straat van Bah) en zagen : n» II. blad 58 aende sagen ter selver
tijtf) (14 Januarij) nhet hooge vaste landt van Java seer
berghaehtich zijnde omtrent 4 mylen daer van, was
thooghe landt, liggende boven Panarucan, derhalve recht
nae de wal zuydtwest toe liepen. » Hetzelfde leest men in n" III.
blad 71.
Zij naderden derhalve de kust van Java, koers houdende
vari het noordoosten naar het zuidwesten, gedurende den nacht.
In den vroegen morgen van den Januarij, 1597, tervvijl
het nog duister was, geraakte het schip Pinas, dat de anderen
vooruit was, dat nader bij de kust zeilde, aan den grond; noodschoten
werden door hetzelve gelost en slechts met veel moeite
werd het, met behulp der andere schepen, weder vlot.
Noll, blad58, (bijna woordelijk, doch minder volledig wordt
het volgendo verhaald in n" III, blad 71) zegt: «ciie Pinas den
dl. dito in den morgenstont vooruyt zijnde, heeft een
schoot geschoten, dies wij alle verschrickt zijn gheweest,
vreesende ecnich ongheluck hen overcomen soude mögen
Wesen, ende veel te meer het heel doncker was, wisten
niet waer dat wy hem zouden soecken, want wij zijn vier
niet sien conden, dies hij noch eens geschoten heeft, ende
zijne schuyte nae ons toe ghesonden, die om assistentie
quam, om hem van de clippen te helpe daer hij op sat,
dies wij hem volck gesonden hebben, die een werpancker
uytbrengende hem van de grondt wonden ende na veel
moeyten int vlot ghecreghen. Bes morgens hebben wij
ghesien den brandende hergh, die hoven Panarucan leyt
ende eerst over dO jaren open geborsten is met groote
schade ende verlies van menschen, hy wierp eenen seer
grooten, donckeren roock uyt. Ook noch eenen grooten
bergh, die Sierra do Pagode oft Praeada ghenaemt wordt
om- eenen grooten Pagode oft Heydenschen Tempel, die
ij ,'
: 1
•1 i