
(•) 10
woi'dt aangelroilen. Alle boomen slaaii, op een schooii gehoudeii
bodem, op een behoorlijken afstand van elkander engeenkreupelhout
hindert hier den botanicus in zijn onderzoek. Ik moest
mij dezen keer vergenoegen met de gelegenheid cm mij met
de physiognornie der voornaamste soorten bekend te maken,
dewijl ik noch tijd had om planten te verzamelen, noch plaats
bezat om dezelven te bergen ^ ten 2V2 ure bereikte ik het post-
Htation Djaii lengar, van welke plaats tot aan Blitar (51/4 uur)
zeer dikwijls, zoowel in het wild groeijende als aangeplante
üjati-boomen (Tectonia's) met andere wondboomen of met koiHjtuinen
afwisselen. Enkele levende wondbewoners schenken op
deze reis somwijlen eenige afwisseling aan het tooneel, hoewel
deze zieh tot zeer weinigen bepalen — tot paanwen, die met
zware vlugt over den weg heenvliegen, wilde zwijnen, welke
den bodem der koffytuinen doorwroeten, of tot Sciurus-soorten,
welke tusschen de takken der boomen rondklauteren, want de
eigenlijke vorst dezer wouden, welke deze Streek aan den zuidwestelijken
voet van den Keloet (de districten Srengat en Blitar) met
regt als het grootste tijgernest op Java berucht maakt, deze
houdt zieh voor het oog van al wat leeft verborgen. Daar, waar
oene opene plaats in het wond wordt aangetroiFen, ontwaart
men ter regterzijde de znidelijke bergketen, welke zieh als een
vlakke, geheel met woud bedekte bergrug in de verte van het
Westen naar het oosten uitstrekt en dien men ter naauwernood
200 voet hooger dan de vlakte van Kediri kan schatten. Tusschen
den met eene zachte glooijing nederdalenden voet van deze bergketen
strekt zieh, in eene dwarsche rigting tot aan de znidelijke
helling van den Keloet, de vlakte van Bhtar nit; hare
breedte bedraagt hier misschien 15 ä 20 palen»); de werkelijk
gelijkmatige daling derzelve (als de nederdalende voet van
den goenoeng Keloet), naar het zuiden heen, kan men beter
op een grooten afstand (zoo als in het profiel Keloet Figuur d
en 2 van de grot Selo mangleng af) bemerken, dan wanneer
men zieh in de vlakte zelve bevindt.
) *>p de kiiart viiii Kiit'fles wordt dezelve veeJ te snjal arjj'cboekl.
Vriendelijk werd ik ten huize van den Contrôleur dezer pluaLs
ontvangen; in het distriktshoofd (die hier, in plaats van Demang,
Wedono wordt genoeuid) vond ik een zeer bereid willigen Javaan,
die alles wat noodig was tot het beklimmen van den Keloet,
als koeli's, paarden en levensmiddelen tegen den volgenden
morgen vroeg in gereedheid bragt. De rijkdom der omhggende
wouden in voortreffelijke houtsoorten werd. men ten huize van
den Contrôleur gewaar in de menigerlei meubelen, waarmede
het logement geheel en al opgevuld was, terwijl de overvloed
van visch^ welke de beken van deze streck opleverden, niet
minder blijkbaar was op de tafel, waarop verscheidene zeer
groote waterbewoners, zoo gekookt als gebraden, pronkten. Naar
mij door mijn gastheer werd verzekerd, vindt men deze groote,
menigwcrf 2 voet lange, naar evenredigheid dikke en smakelijke
visschen in zeer groot aantal in de A/ewe beken, welke, in
dicp uitgespoelde beddingen, van den Keloet afstroomen en in
de Brantés uitwateren en die zeer dikwerf, vooral ter plaatse
waar zij kromten in derzelver loop maken, kleine maar diepe
bekkens vormen. In deze bekkens is het, dat men vischt. Dit
verschijnsel komt mij der vennelding waardig voor, dewijl men
in zulke kleine beken althans zeer zeldzaam groote visschen aan-
Ifeft, ja, dewijl zij zelfs op Java in grootere beken dan die,, welke
men in de nabijheid van Blitar aantreft, te vergeefs worden
gezocht. Zou de zandige gesteldlieid des bodems en de helderheid
van het water, in verband met de hooge temperatuur
der vlakke Streek, bevorderlijk zijn tot de ontwikkeling van
sonmiige visschen?
De hoogte der Aloen-plaats te BUtar bedraagt 505 voet; de
vlakte ligt derhalve slechts 208 voet hooger dan Kediri en het
verval der bckeu is gering. (Afstand van Kediri tot aan Blitar,
längs den groolen weg, 34 palen.)
Ik vcrnam, dat de regen ook te Blitar het gansche jaar geduurd
en eerst voor eenige dagen opgehouden had. In de
Preanger-Regentschappen had het tot inhet begin van Augustus
dagelijks en zoo sterk geregend, dat men niet in staat was gewcest
de geplukte koffijboonen te droogen, waarvan, tot groot
(d
^l.is " l'il I •
tiil'l
I i , .
kMTwi '