
) li. I . ' i
] I •
i- !
ook de Oro-vlakle bcdckken; bclialve nog eea paar andere
grassoorten, worden onder hetzelve aaiigetroffen: Leucopogoii
javiinicus, Viola, Plantago-soorten; Gnaphalium gracile, Gentiana
quadrifaria, Wahlenbergia gracilis, benevens eene Pteris-soort
en eenige Compositae, terwijl op vele koele plaatsen, voornamelijk
aan den voet van den kratermuur, eene Ocymum-soort, •—
welke, gelijk door de Javanen wordt beweerd, eene lekkernij
voor hertenis, — eene Senecio-achtige plant en de Euphorbia
javaniea groepsgewijs vereenigd voorkomen en 4 a 5 voet hooge
kreupelboschjes vormen. Hier en daar ziet men een enkelen
Hypericum javanieum-struik aan den wand groeijen. Bijna de
eenige woudboomen, welke op deze hoogte worden aangetroffen;
bestaan uit eiken en Casuarina's; de laastgenoemden worden
groepsgewijze aan den voet en aan den wand van den kratermuur
gevonden; de eersten bedekken, behalve den ganschen
Tjemoro kendengberg, ook reeds het begin der Mitrokloof, dat
binnen de Oro-vlakte is gelegen en zijn aldaar met eene even
scherpe grenslijn van den met gras begroeiden bodem gescheiden
als gindsch eikenbosch aan de buitenwaarts gekeerde liellingen,
zonder dat ook slechts een enkele dier boomen deze grens
overschrijdt. Het blinkende, bruinachtig groeneloof is met eene
menigte Usneen behangen, en daardoor witachtig geel bestippeld.
Die scherpe afscheidiug, tusschen het eikenwoud en den grasbodem
, blijft immer opmerkenswaardig. Neemt men als het
Avaarschijnlijkste aan, dat de wouden voormaals den ganschen
top hebben bedekt en dat zij op het bovenste gedeelte van denzelven
(en op de Oro-vlakte) eerst door menschenhand zijn
geveld en elke kiem door den gloed des vuurs is vernietigd
geworden, zoo moet zulks toch in een tijd zijn geschied, gedurende
welken de H:indoe-godsdienst op Java nog in zwang was,
derhalve reeds vöör 500 jaren (dewijl de bergtop sedert dien
tijd niet meer werd bezocht; i) hierdoor wordt echter nog
niet verklaard: welke oorzaken hebben verhinderd, dat de eiken-
') Sleclits godsdienstige begrippon dreven den mensch naar deze hoogten, en gaven
aanleiding tot het bouwen dier muren; zoodra echter deze beweegredenen ophieldcn
cn de bevolkiiig tot den Islam overging, werd de ICawi vor]aten;men wect
roch, dat de mahomodaanschc Javanen geeneii bergtop vrijwillig bcklimmon.
; a:.
%
i ii
723
wouden zieh gedurendc dien langen tijd niet vorder ea niet hooger
opwaarts hebben uitgebreid, ten einde ook dat geringe overblijvcnde
gedeelte van den bergtop, hetwelk slechts 3ä 500 voet
hooger opstijgt, te bedekken? Opmerkenswaardig is het, dat
het woud aan de buitenhelling juist op die hoogte eindigt,
alwaar, aan de naar binnen gekeerde zijde van den bergtop, de
voet van den muur in den kraterbodem overgaat en dat derhalve
de nok van den bergtop benedenwaarts slechts zoo
verre van wouden ontbloot is, als zij een smalle kratermuur
vormt. Door eene even scherp geteekende grenslijn is, gelijk
wij gezien hebben, de grasbodem der Oro-vlakte vaxi de eikenwouden
des Tjemoro kendeng gescheiden.
Deze omstandigheden herinneren ons aan dergelijke verschijnselen,
welke b. v. in het middenpunt der kruin van den
Mandalawangi, in de vlakte Aloen-aloen tusschen den Gede
cn den Sedaratoe, op eenige plaatsen van den Wilis, op
den grasbodem van den ketel Tikel Panggonan van het Dieng
geborgte en op andere plaatsen M^orden waargenomen, allen
voormalige kraterbodems, welke nimmer met boomen worden
bedekt, hoe welig en digt ook de wouden aan de hellingen
en aan de wanden in het rond tieren. Zouden misschien
als oorzaken van dit verschijnsel niet medewerken: lo de gcsteldheid
des bodems, welke of uit steengruis bestaat, of met
bijzondere bestanddeelen (zuren) is bezwangerd? Het is waar,
de bodem der Oro-vlakte bestaat uit eene zeer dikke laag losse,
vruehtbare aarde^ — % het groote verschil tusschen de temperatuur
des daags en des nachts van alle hooggelegene en
vlakke streken, welke gedurende den nacht door uitstraling
der wärmte zeer verkoelen; 3o de bestaande holen onder deze
bodems, welke misschien slechts dünne gewelven zijn; 4o gassoorten
(b. v. koolzuur), welke zieh in eene geringe hoeveelheid
en onbemerkbaar uit dezelven ontwikkelen? Niettegenstaandc
dit alles, blijft de zaak zeer opmerkenswaardig en wordt zij op
deze wijze niet ten volle verklaard.
Een digt zamengepakt wolkendak had ons reeds van 12 uro
af het gezigt op het diepland benomen; over onzen bergtop