
E
h
If
I í
i
774
don raiid der kruin, vvaarop wij ons bevondeii, uederviogeii.
Dit was le erg voor de verschrikte koeli's, die allen reeds
het liazeupad hadden gekozen; niet dan met moeite mögt het
niij gelukken hen terug te roepen, om ten minste mijne pakkaadje
mede te nemen; de vrees, waarin zij verkeerden, was
zoo groot, dat zij in doodelijken aogsl alies opraapten, zooals zij
het daar venden, zonder iets in te pakken en zieh zoo schielijk
inogelijk Aveg maakten, terwijl een zachte regen van zand
en gruis op ons nederviel. Ik zag nu duidelijk in, dat er aan
geen blijven meer te denken viel en haastte mij, zoo snel
mogelijk, mijne instrumenten, die allen nog gesteld waren, ter
behoorlijke plaats te bergen en aan de bedienden ter hand te
stellen; hiermede hield ik mij onledig, terwijl de steenen nog
naar beneden rolden en de eerste dampzuil zieh nog niet had
opgelost, toen de kraterkolk op nieuw begon te loeijen en
te brüllen, en met nog vreesselijker woede dan te voren rook
en puinmassa's, •— maar welke thans geen kogelvorm meeibezaten,
—• opwaarts slingerde, die tot op onzen top dreigden
neder te vallen. Ik beken, dat ik mijn werk met eene sidderende
hand verrigtte, ten gevolge waarvan ik gelukkig sleehts
één mijner beide barometers brak; niet zoo zeer waren het de
uitgeshngerde steenen, dan wel het allervreesselijkste gebrul
des kraters, hetwelk zulk eenen ontzettenden indnik te weeg
bragt;menzou dit met het geblaas van 10,000 stoomketels kunnen
vergelijken, wanneer uit deze, alien tot éénen enkelen ketel
vereenigd zijnde, de stoom werd uitgelaten; dan weder meende
men het brüllen van een dier te hooren, dat gedurende een
paar sekonden iets zwakker werd, om zieh vervolgens weder
met nieuwe woede te verheffen; het hield nu niet meer op,
gelijk bij de vroeger plaats gehad hebbende uiLbarstingen, maar
dreigde voortdurend te zullen aanhouden en het voorspel te
zijn van eene groote eruptie. Gedurende deze verschijnselen, meer
dan geschikt om ons angst aan te jagen, hadden de meeste
koeli's de bergkruin reeds verlaten; hunne terugreis mögt
eene vlugt geheeten worden. Ik volgde hen met mijne bedienden,
(lie de inslrumenten droegen, tei'wijl de kraler.
77r)
dien wij nu den rüg hadden toegekeerd, voortging te brüllen
en het gekielter der nedervallende steenen gedurig meer en
meer scheen te naderen; in dier voege bereikten wij den weslelijken
rand der kruin en al glijdende of springende, meer dan
loopende, ging het längs de steile helling des kegels benedenwaarls;
zand en rapilli vielen ter eerstgenoemde plaats neder;
het woeden des kraters hield voorldurend aan, terwijl wij,
door stofwolken omhuld, somtijds tot aan de knieen in het zand
begraven, immer verder benedenwaarts längs de helling des
bergs afdaalden. Eerst na een half uur te hebben gewoed, hield
de uitbarsting op, en nu volgde, gelijk bij alle andere eruptien
van den Semeroe, welke door ons werden waargenomen, het
geval was, eene volkomene stilte.
Wij waren nu genoodzaakt te bekennen, dat het gevaar
loch sleehts sehijnbaar was geweest, dat geene andere en
grootere steenen dan hgte puimsleenbrokken, ter grootte van
eenen kleinen appel, op het noordwestelijke gedeelte der kruin
waren gevallen, waartegen wij ons door eene boven het
hoofd gehoudene bedekking hadden kunnen beschütten. Stellig
is het, dal de koeli's niet zouden weggeloopen zijn, indien
hunne hoofden (kapala kampong) er bij tegenwoordig waren
geweest. (Deze hoofden derhalve, of eigenlijk de Wedono is
de oorzaai, dat het voorgenomene plan, om alhier te overnachten,
mislukte.)
Sleehts op een geringen afstand van de kruin des bergs kwamen
wij terplaatse aan, waar de houtvrachten lagen, welke door de
koeli's waren weggeworpen geworden. (Met smart zag ik dezelven
hggen!) Nu eens gleden wij over den bodem der kleine groeven,
alwaar het zand losser en vochtiger was, naar beneden, dan
weder over de oppervlakte der helhng naast de groeven, waar
een grooter aantal steenen werd gevonden, tervi'ijl wij bijna voorldurend
door wölken van zand en asch werden omhuld; somtijds
gebeurde het, dat eene groote hoeveelheid van hei losgeraakte
zand achter ons aan kwam stuiven, dan weder rolden de in
beweging geraakte steenen ons achter na; meermalen gleden
de koeli's, — die op den lerugtogt met even veel haast beil'
I
1:
• Í! Ii
Í i!
i • r I II
I.
' '
! i .
r i Ii