
1!i!!l
(laaiuaiivolgtüidc de vulkanisclic wei'king zoo zecr tocnam,
dat Zells, gclijk bcrigt wordt, «vuurzuilen» uit den kratcr
opstcgen, waarna op den 25='"" de overstroomingen in het dicpland
plaats grepen. Waarschijnlijk wei'd het meer in den nacht
lusschen den 24'"'" en den 25''"" uit den krater gestuwd en
strooinde de watennassa met de asch, welke in eene ontzaggelijke
hoeveelheid werd uitgeworpen, tot modder vermengd,
door de twcc natuurlijke uilloozingskanalen van het gebergtc
naar de dieplanden heen.
Op deze wijze toch laat zieh de eerste overstrooming, waartoe
de watennassa van het meer als toereikend mag beschouwd
worden, natuurlijk verklären. De aanhoudende overstroomingen
echter, welke later plaats hadden, namelijk, die aanhieldeh vanden
25^'«" Januarij tot op den 4'^''" Februarij met eenige körte tusschenpoozen,
en gepaard gingen met ontploffingen, vnnrstralen en
aschregen en vervolgens die van den II''™ tot aan den 18''""
Februarij, nadat de aschregens en de ontplolEngen hadden opgphouden,
het ontstaan dezer aanhoudende overstroomingen, zeg
ik, laat zieh niet op gelijke wijze verklaren als de vorigen.
Wannecr in de berigten, nopens plaats gehad hebbende
Overs ti-oomingen, wordt gewag gemaakt als hadden zij een
(jehcel land getroffen, wanneer wordt gelezen, dat niet slechts
dorpen, waar zelfs wouden door de kracht des strooms zijn
vernield geworden, dan zou men ligtelijk geneigd zijn die
overstroomingen als ontzaggclijk groot te beschouwen; ligtelijk
zou mcn er toe overgaan om, gclijk reeds vele gcologen deden,
zijne toevlugt te nemen tot de veronderstclling, dat het water
in een vloeibaren toestand uit den haard des vulkaans zclven
opsteeg en dat deze watermassa over den rand des kraters
werd uitgestort.
Gaat men echter de berigten, ton dezen opzigte door inboorlingen
gelcverd, met kritische zorgvuldigheid na, slaat men het
oog op de plaatsclijke gesteldlieid, dan ontwaart men aldra,
dat de overstroomingen slechts sommige streken teistcrden, dat
de veniielde wouden zieh tot een enkcl woud bepcrkten en
dal de iiienigü^, door den vloed weggeslagcne dorpen, Jiiet meer
1043
dan een drietal beliep; wijders dat deze dorpen en dit woud
allen gelegen waren in de rigting van het cene uitloozingskanaal,
d. i. in die streck, waarin de hoofd rivierkloof van het
gebergte hären uitloop heefti verder dat de overstroomingen
slechts plaats vonden in iivee vcrschillende riglingen, namelijk,
aan die zijden, waar de twee grootstecn diepste kloven bergafwaarts
loopen, die bovcn aan den kraterrand zelven een aanvang
nemen, i) tei'wijl daarentegen alle andere omliggende streken
daarvan verschoond bleven.
Dergelijke overstroomingen, welke geheel en al plaatselijk
zijn, kunnen door eene betrekkelijk geringe watermassa worden
veroorzaakt en aan sterke regenvlagen alleen hun ontstaan
verschuldigd zijn. üitdrukkelijk wordt in het verhaal nopens
de uitbarsting ge z egd, dat van den 24" " " Januar i j tot aan den
4aon Februar i j , gedurende welke dagen de hevigste overstroomingen
plaats vonden, herhaaldelijk {(vuurstralens) in de
aschzuil werden gezien en de lueht door een zwaren re(jen
van drooge asch werd verduisterd. En beide deze laatsle
vei'schijnselen zouden moeijelijk overeen te brengen zijn met
de veronderstelling, dat water in een vloeibaren toestand uit
het binnenste des kraters was opgestuwd geworden. Ware zulks
het geval gewe es t , dan zouden de verwoestingen, vooral in de
hoogere zone van het gebe rgt e , veel aanmerkelijker hebbcn
moeten zijn dan werkelijk het geval is gewe est; door onderzoek
is mij geblekcn, dat de heUingen van het bovenste
gedeelte des vulkaans, welke met eene zachte glooijing afdaal -
den, met wecke aschlagen waren bedekt , waarin slechts gewonc
beekkloven, maar geene wild en woest opgerctcne groeven en
spleten werden gcvonden.
De overstroomingen zijn derhalve slechts veroorzaakt gewor-
0 De eene kloof strekt tot bed a an de banjoe Pa'it, welke in den krater zclven
haron oor sprong neemt; zij loopt door de dwa r skloof van den Kend eng na a r de zijde
van As cm b a g o e s ; de andere is de kloof van den Péndot , welke tusschen den Mcrapi
eil den Ranttí naar Banjoewang i berga fwa a r t s loopt , alwaar de beek, die door liaar
slroüint, Tamb o e n g wordt gelieeten.
Uit laat s tc Iieeft betrckkiiig op Banjoewang i , waar gccn watcrregon viel.