
í
l-fí® l
í
««J ti
«Iii;!
; t-.'-« ÏI'W» V llí
'S , ii
-Ji".
h
1012
in opgeloston toestaiid aangetroffen, welke »wij geknstalliseord, in
naaldvormige kristallen, in zulk cene groote lioeveellieid in den krater
van den Wajang vonden, welke lioeveellieid door het verweren en
vervormen van tracliiet, ten gevolge van de werking van zwavelig zure
dampen daar tei' plaatse, nog dagelijks wordt vermeerdert. (Yergelijk
deze afdeeling, bladz. 67.)
Reecls vi-oeger hebben wij gezien, dat het zure water dezer
beek, op geringen afstand beiieden den waterval, zieh
vermengt met het zoete water, dat andere beken in haar
uitstorten; in harén noordwestehjken en noordehjken loop door
het hoogland neemt de banjoe Paît nog verscheid ene andere
kali's op. Kort vóór zij de dvi^arsche doorbraak van den Kêndêng
bereikt, vereenigt zij zieh met nog twee andere beken,
van welke de eene, die hären oorsprong neemt aan den noordwestehjken
kawah-rand, tusschen den voet van den lièndêng
en den Widodarèn, van het oosten naar het westen stroomt,
terwijl de andere, de groo ts te dezer twee-beken, van den
goenoeng Koekoesani) af, den voet van den lièndêng volgt
en van het westen naar het oosten stroomt. Hierop stört de
kali zieh door de dwarspieet, nadat vroeger de reeds genoemde
beken zieh in haar hebben ontlast (zie de dwarsspleet iu Idjèn
Figuur 2) en stroomt zij längs de buitenwaarts gekeerde of
noordelijke helling naar de kustvlakte heen, alwaar zij bekend
is onder den naam van kali Poetih. Hare smalle, 10 voet diepe
en thans (in Oetober) • geheel droog staande bedding, tusschen
Soembêr waroe en Asêm bagoes, hebben wij reeds vroeger leeren
kennen, gelijk mede de kloof der kah Tikoes, welke veel
overeenkomst met de zoo evengenoemde heeft en insgelijks van
het zuiden naar het noorden loopt; deze laatsgenoemde ligt
4 palen verder westwaarts. Wij hebben vroeger reeds ons
vermoeden te kennen gegeven, — want zekerheid bezaten wij
ten dezen opzigte niet, — dat beide beken in hären verderen
loop zieh met elkander vereenigden en gezamenlijk door de
Het is do goenoeng Koekoesan en niet de goenoeng Eawon, gelijk verkeerdelijk
door Leschenault wordt gezegd, want do waterscheiding ligt ttcsschen den
Rawon eii den Koekoesan. •
' sl. , , Í
tám
1013
monding der «kah Tikoes» in zee uitwaterden. De Javanen vcrhaalden
ons, dat het water, hetwelk de kali Poetih opleverde,
gebezigd was geworden tot het besproeijen van'sawa's, en tot
dat einde in selokan's werd afgeleid; hieraan moest het droog
staan der beekbedding worden toegesehreven. Heeds de _ naam
der beek: Poetih, duidt aan, dat haar water dikwerf wit geklenrd
moet zijn; toen ilt echter in de nabijheid van den
waterval de flesch met water vulde, was het kristalhelderde
Patingi, die mij vergezelde, en vroeger den berg herhaalde
malen had beklommen, zeide mij, dat de beek, welke thans
zulk een geringen waterstraal bezat, na het vallen van zware
regens, hoog opzwol en dat haar water alsdan eene wüte kleur
had. Volgens hem moest dit worden toegesehreven aan de
opgeloste bestanddeelen van het witachtig grijze aschbekleedsel,
hetwelk allerwege de oppervlakte des bodems in de
omstreken van den Idjen overdekt en na gevallen regen tot
eene modderachtige zelfstandigheid wordt, die zeer ligtelijk met
het bergafwaarts stroomende water vermengd geraakt.
De hoedanigheid van het water dezer zure-beek en de vermeende
periodieke veranderingen, welke hetzelve ondergaat,
hebben aanleiding gegeven tot verhalen en veronderstellingen
van versehillenden aard; deze zijn zoowel in periodieke, als in
andere gesehriften onder het publiek verspreid geworden.
Horsfield (zie Verband. Bat. Genootschap,) bezocht deze Streek
in 1806, derhalve 11 jaren voör de groote uitbarsting uit den
Idjen plaats had; volgens hem is het water der kali Poetih in
de drooge maanden des jaars melk wit van kleur, drinkbaar,
of kan het althans zonder nadeel voor de gezondheid worden
gebruikt; gedurende den regentijd daarentegen is het helder,
klaar, maar. seherp en zuur van smaak; in dien toestand is het
drinken er van voor mensch en dier hoogst schadelijk.
Volgens Leschenault, die het gebergte een jaar vroeger,
derhalve 12 jaar voör de uitbarsting bezocht, Staat het veranderen
van het water van wit en onschadelijk in: kleurloos,
helder, maar zuur en schadelijk, in geen verband met de
wisseling van het jaargetijde; hij verklaart het uit het al of
r '