
•Iii'
. I, Sî
I t d '
TÏ. Î''
t'I» I
«A.1»
li7(i
zieh van daar, met eene geringere breedte, - naar den noordertop
voort, maar vormt eerst (aan de noordoostelijke
zijde van het meer) eene diepe tusschenruimte, waar achter,
tusschen de toppen I en III, eene groote kloof (lahar) bergafwaarts
loopt, alvorens hetzelve aan den binnemvand van den
noordehjken top, gelijk in Figuur wordt afgebeeld, weder
te voorscbijn treedt. Hier vormt hetzelve eene smalle zandlaag
(b. b.), boven welke zieh de rotsmassa's (a. a.), waar het als
binnenst bekleedsel tegen aan ligt, hoog verheffen. Ook aan
deze rotsen bemerkt men eene zekere, hoewel geringe mate van
regelmatige afzondering; zij vormen langwerpige, bijna cilindervormige
massa's, welke loodregt oprijzen en in eene stompe
kruin eindigen. Het allerduidelijkst bemerkt men de afzondering
der trachiet-wanden in enkele zuilen aan den zuidelijken top,
alwaar zij zieh in een zeer schoonen vorm, zoowel aan de buitenwaarts
gekeerde westelijke helling, als mede aan den binnenwaarts
gekeerden wand van dezen rotstop vertoont. De hoogste
laag bestaat uit eene ongeveer 40 voet dikke zandbank; hierop
volgt een voorsprong en dan eene tweede, ongeveer 60 voet
dikke, zandlaag; hierop volgt wederom op nieuw een voorsprong,
welke echter, even als de eerstgenoemde, in geene horizontale
rigtingloopt, maar glooijend, evenwijdig met de berghelling,
afdaalt en met een scherp begrensden rand nitloopt; deze rand
stort zieh 400, voet diep, tot op den oever van het meer
benedenwaarts, zet zieh waarsehijnlijk tot op eene gelijke diepte
beneden den Spiegel van het meer voort en vormt een naakte
l'otswand, die uit.enkele, maar digt nevens elkander liggende
traehiet-zuilen bestaat. Deze zijn vierkant, en staan loodregt en
evenwijdig nevens elkander; hunne geledingen schijnen, bij eene
dikte van 4 à 5 voet, eene lengte te bezitten van ongeveer 100 voet.
Al het overige, uitgenomen deze rotsen, is met zand over-
Mijne begeleiders noemden deze kloof lahar Soemoet en bovveerdcn, dat zij zieh
in den kali Lekso uitstortte; dit kan echter niet die kali Lekso zijn, welke beziüdon
Wclingin loopt. Ik geloof veeleer, dat zij hare uitwatering heeft in de kali
Konto, welke in hiivcn loop längs (Icn noovdoostclijkcTi cn noordelijkeii voct vaii
den Keloet stroomt. *
üp Ii!
677
slelpt. De vvestelijke kratennuur is uit zand opgebouwd, eveneens
als het oostelijke en zuidoostelijke gedeelte, in deszells
gansche hoogte (van 400 voet), louter uit zand bestaat, aan
welks kale wanden zieh geen vast rotsgesteente laat ontdekken.
Overal daarentegea' zijn versehe sporen van instortingen en
afschilferingen te bespeuren, ja, op eenige plaatsen is de wand
niet sleehts loodregt, maar helt dezelve binnenwaarts over.
Sleehts op enkele plaatsen ontdekt men eenige struikgewassen,
welke zieh tot beneden aan den oever van het meer uitstrekken.
Vooral is het de zuidoostelijke kraterrand, welke met een
zeer scherpen rand en in een regelmatigen halven kring (om
het meer) omloopt; deze seheidt zieh van boven in eene lijnregte
rigting van het zandplateau af, hetvi^elk de ruimte,
tussehen de zuidelijke en de oostelijke rotstop (I en III.)
gelegen, vervult. Dit plateau heeft den vorm eener halve maan;
deszelfs grootste breedte in het middengedeelte (zuidoostwaarts
van het eentrum van het meer), — alvorens hetzelve weder m
de buitenw-aarts dalende helling afloopt, — sehijnt 4 ä SOO voet
te bedragen. Het is kaal, bezit geenen plantengroei hoegenaamd.
Vier kleine kogelvormige toppen VHI, IX, X en XI, op de
kaart) verheffen zieh, in het midden dezer zandvlakte, op ongelijke
afstanden van elkander en zijn waarsehijnlijk rotsspitsen van
den voormaligen kratermuur, welke op een grooteren afstand
van het meer dan de thans bestaande rand, van punt I tot III,
voortliep en die later met zand werd overstelpt.
Alvorens ons standpunt te verlaten, werpen wij nog een
blik om ons heen. Diepe afgronden gapen ons aan, en steile
rotstoppen verheffen zieh rondom ons. Behalve de duizelingwekkende
diepe kloven en hare nevenspleten, leveren nog de
menigte van rotshorens de bewijzen eener vreesselijke verwoesting
en verbrijzeling, welke het gebergte eenmaal onderging.
üitgenomen den top, waarop wij ons bevinden, verheffen
zieh nog: 2". de noordwestelijke zandspits n». VI; 3". de noordertop
n". I, aan welks oostelijke helling 4". nog verseheidene
nevenspitsen en steile geribde wanden oprijzen; 5". de kleine
rotsspits aan den noordelijken wand der Bedali-kloof, tussehen
;.., r ; >i|
II»
jiFrj*