
Ï!
t
! ' I
1 ,
i
.Il fc
r . i
1212
Nadat wij dezen blik op de plantaardige bekleeding der naastbij
-elegene streken hebben geworpen, zullen wij nagaan, welke
de mineralische gesteldheid en de vulkanische werkzaamheid
des bodems is. Hij is verdeeld in een steenachtigen, oneffenen,
iiit op een gestapelde rotsbrokken bestaanden bodem, welk gedeelte
ik door middel van elkander doorkruisende lijnen op
de Figuur heb aangeduid, en in een vlak, horizontaal gedeelte,
welks bodem uit modder bestaat en dat ik met horizontale, evenwiidig
loopende lijnen heb voorgesteld. Eene beek, de oorsprong
der tji Widahi, stroomt door de zuidelijke helft des ketelsm de
rigting van het oosten naar het westen, dwars door hetkale,
modderachtige gedeelte van den vlakken bodem, vliet vervolgens
verder in eene noordelijke rigting en wordt in dit gedeelte
van haren loop door het boschje, dat mt «kraterboomen»
bestaat, van den kalen bodem afgescheiden. De liggmg dezer
verschillende deelen ten opzigte van elkander, waarvan wij
in deze beschrijving melding maken, is met meer naanwkeurigheid
op de Figuur aangewezen geworden. Noord-noordwestwaarts
van het middenpunt des kraterbodems ligt het eemge
uitloozings-kanaal, de kloof, waardoor het water uit denzelven
wegvliet.
Het vlahke, meerendeels geheel en al horizontale gedeelte
des bodems bestaat uit een brijachtigen, witkleurigen of witachtig
grijzen modder, welke met eene eenigzins hardere, gemiddeld
hoogstens 1/4 voet chkke korst is overLogen; slechts
eene enkele plek is geheel vloeibaar en niet bedekt. Deze vloeibare
plaats 4- is op de Figuur geheel wit gelaten en vormt een
modderpoel of meertje, dat eene middellijn van ongeveer 100
voet heeft; hieruit ontwikkelt zieh eene groote hoeveelheid
dampen, welke de oppervlakte in eene steeds durende beweging
houden. In de overige gedeelten des kraterbodems is de
modder bedekt met eene harde korst, welke op sommige plaatsen
slechts 2 duim, op anderen daarentegen één voet dik, ja,
nog dikker is; deze korst is ten deele ontstaan ten gevolge van
het verdroogen van de oppervlakte des modders zelven, deels
en wel voornamelijk uit eene laag gruis, die op den modder
1213
rust en gevormd M'ordt door kleine ä '/2 duim dikke steeutjes,
waaronder slechts enkelen ter dikte van 1 ä 3 duioi worden
gevonden. Ter plaatse waar deze korst eene aanmerkehjke dikte
heeft verkregen, — en dit is vooral in het noordelijke gedeelte
des kraters het geval, alwaar boomgroepen zieh in den vorm van
eilanden op die korst verheffen, — kan de bodem begaan worden,
waarbij echter steeds de meeste omzigtigheid behoort in
acht genomen te worden; op die wijze kan het middenste, rotsachtige
gedeelte des kraterbodems worden bereikt, alwaar do
voet des bezoekers een vaster steunpunt verkrijgt. Het bestaan
dezer korst geeft tevens gelegenheid aan het water der beek
om over den kraterbodem heen te vlieten, zonder met den
modder vermengd te geraken. Het water dezer snelvhetende
beek, was in het zuidoostelijke gedeelte des kraters, ter plaatse
waar hetzelve binnen de kraterruimte vloeit, zuiver en drinkbaar,
doch had, tot op het midden derzelve genaderd zijnde,
eenen eenigzins zuurachtigen smaak; de temperatuur van hetzelve
was aldaar, ten 10 ure, niet hooger dan 19,0^ Reaum.,
niettegenstaande in de onmiddellijke nabijheid dezer plaats,
alwaar ik de temperatuur van het water onderzocht, twee
kokend heete, borrelende waterbekkens werden aangetroffen en
bijna allerwege heete dampen al sissend uit den bodem, nabij
de beek gelegen, oprezen. Deze bekkens, waarvan de ligging
op de Fig uur door twee concentrike kringen is aangeduid,
waren gaten, wier middellijn 1 4 3 voet bedroeg en welke
gevuld waren met morsig grijs, modderachtig water, dat onophoudelijk
borrelde en kookte. In den grootsten ketel had het
water eene temperatuur van 71,5° Reaum.; in den anderen,
welke een geringeren omvang had, en waarin steengruis door het
water al draaijende werd rondgevoerd, Steeg de thermometer tot
77,0° Reaum. Over de gansehe uitgestrektheid der hier meer,
eiders min harde korst, welke den modderbodem bedekt en
verhit is, stijgen voortdurend dampen opwaarts, 00k ter plaatse
waar geene openingen zigtbaar zijn; buitendien is de korst
met tallooze gaten en reten doorboord, welke, althans voorhet
grootste gedeelte, ten doorgang strekken aan heeten waterdanip
i i
IIP
< I Ü
m
I