
. t'j:!
890
korrclig, bijna cligt, dolerict-basaltachlig, met eene zonderlingc
groeuachtig grijze scliakering in de klcur der oppervlakte,
welke aan geene plantaardige zelfstandigheden kan worden
toegesclireven.
De helling begon steiler te worden, ja, was aan de wanden
van menige kloof zoo steil, dat wij den zadel moesten verlaten.
Casuarina's (C. montana = Tjemoro) troffen wij hier aan; reeds
begonnen zij elke andere boomsoort in deze wouden te vord
r i n g e n , •— een bewijs der grootehoogte, welke wij hadden bereikt,
toen wij ten li/^ ure aan den regterrand van de djoerang
Baloet aankwamen, op eene plaats, waaraan de Javanen
den naam van pondok (huis) Tjemoro hadden gegeven. De
kloof, welke hier tnsschen twee lengte-ribben ingesloten en
gelijk alles in het rond met welige wouden bedekt was, werd
door ons op eene diepte van 300 voet geschat. Zelfs aan de
wanden, hoewel zij bijna loodregt nederwaarts daalden, verhieven
zieh vele reusachtige boomen; evenwijdig met den bovensten
rand der kloof ontwaarden w ij breede spleten, op een
afstand van 10 tot 20 voet daarvan verwijderd, welke als een
duidelijk bewijs mogten worden aangemerkt, dat die gedeelten
van den wand iederen oogenbhk konden instorten. Hier weder
verkregen wij een nieuw voorbeeld van de domme onverschilligheid
der Javanen, die hier, op deze reeds ten halve losgescheurde
lagen van den rand, hnnne hntten hadden gebouwd; hoofden
zoowel als gemeene Javanen lagen zorgeloos rondom het vuur,.
terwijl zij de sporen van kortelings plaats gehad hebbende
aardstortingen met het oog konden bereiken.
De Baloet-kloofhielden'wij voortdurend aan onze regterzijde;
onze weg liep bergopwaarts over eene lengte-rib, die op vele
plaatsen zeer smal was en een kam tusschen steile wanden
vormde;in het woud, dat wij doortrokken, vervingen Tjemoro's
voortdurend meer en meer alle andere boomsoorten. Ten
2'/4 ure bereikten wij pondok Soemoer, welke plaats op een
891
minder steilen voorsprong der noord-noordwestelijke helling gelegen
was. Deze naam i) werd door de Javanen gegeven aan
de plaats, waar zij hunne hatten hadden opgeslagen. Dewij!
ons, naar wij vermeenden, geen tijd genoeg overbleef om den
top nog heden te kunnen bereiken, zoo besloten wij alhier
Ons nachtverblijf te houden, waartoe alles in gereedheid werd
gebragt.
Tjemoro's, waar tusschen slechts hier en daar kreupelhout
van ßubus-soorten en ander struikgewas werd aangetroffen,
sloten dit oord naauw in; de bodem was hier veel drooger
dan in de lagere streken, waar loofwouden worden aangetroffen;
het woud werd gevormd door verder uit elkander
staand geboomte dan in de lager gelegenen het geval was,
waardoor het eenige overeenkomst verkreeg met de lorkenwouden
in Europa. Tusschen de stammen der boomen heen
schemerde, in eene zuid-zuidwestelijke rigting, de bergtop in
het oog; deze was kaal, van allen plantengroei ontbloot en
had eene geelachtige kleur.
De bodem bestond uit eene laag van plantenaarde, welke
eene dikte van slechts I1/2 ä 2 voet bezat; tot op eene diepte
van 15 voet beneden deze aarde ontwaarde men niets dan
lagen van kleine rapilli, welke blijkbaar, bij gelegenheid van
een zand- en steenregen, door den krater moeten zijn uitgeworpen.
Deze hoedanigheid des bodems kon men vooral zeer
duidelijk bespeuren in een zonderling gevormd hol, dat rondom
loodregt nederdalende wanden bezat; het had eene middellijn
van 5, bij eene diepte van 15 voet en geleek volkomen op
een gegraven waterput. De M'anden en de bodem zagen er
frisch en onverweerd uit, en waren geheel kaal; uithoofde van
de losheid van den grond, stond er geen water in dezen put.
Wij hielden het er voor, dat hij door kunst was gevormd,
hoewel niets daaromtrent bekend was aan hen, die thans den
voet des Rawon bewonen, terwijl er overigens geene sporen
Averden aangetroffen, waar uit het besluit zou kunnen opgestroomen,
bestaande mi fragmenten van lava, welke in dien vorm, reeds in stukken
verbrokkeld, uit den krater te voorschijn kwamen en geenzins de compacte lavastroomon,
welker oppervlakte, ten gevolge der bekoeling, slechts gespleten is.
' ) Zauieiigesteld uit pondok; Imis en Soemoer: put.
m