
ä:'
la den vroegen morgen van den 12''™ October liield ik mij
raet lict krieken van den dageraad (het miniraum der temperatuur
was -f 4, 5» R6aum.) reeds bezig met het stellen mijner instrumenten,
ten einde zooveel.mogelijk partij te trekken van de
helderheid des dampkrings; ik waagde het mijn theodoliet op
een der hoogste toppen van den rand te stellen en reeds vöor
het niij niogelijk was de verdeeling op de schaal te onderscheiden,
had ik den kijker reeds naar den Semeroe gerigt. Het gansche
wijd uitgestrekte land lag verborgen onder een sneeuwwit wolkendak,
hetwelk eene golfvormig-oneffene oppervlakte bezat,
welke in duizenden van kleine bollen oprees; slechts de toppeli
der hoogste bergen verhieven zieh boven hetzelve. Weldra scheen
het ook dezen bergtop te zullen ornhullen, entegenhet opgaan
derzonsnel hooger te stijgen. De Semeroe, deAjang, deldjen,
benevens denabij gelegene Koekoesan waren het, die boven het
wolkenmeer uitstaken. De voorgebergtetop of de tweelingsberg
van den Rawon, welke zieh met dezen laatsten verbindt door
middel van een tusschenzadel, ter hoogte van nagenoeg 7,000
voet, en welke geheel met wouden bedekt is, wordt door de
Javanen: goenoeng Koekoesan geheeten; hij lag in het noordoosten
van den Rawon. Zijn schedel, welke ongeveer 700 voet lager
was dan de top van dezen berg, en derhalve eene hoogte van
8,900 voet scheen te bereiken, werd gevormd door eene nok,
welke een halven kring vormde; deze nok stond met het geopende
gedeelte naar het noordwesten, en verlengde zieh in deze rigting
in eene kloof, welke längs de helling benedenwaarts liep. Waarschijnlijk
is het, dat ook deze Koekoesan, vanwaar een langen
bergrug, goenoeng Kendeng, eerst naar het noordoosten en
vervolgens naar het oosten, tot aan den westelijken voet van
den Idjen voorloopt, eenmaal een krater bezat.
Nadat wij nog een enkelen blik in de vreesselijke kraterkolk
van den Rawon hadden geworpen, verlieten wij ten l^h ure
dit gevaarvolle oord. Ten 8 ure bereikten wij pondok Soemoer,
ten 111/2 ure Ardipoeri, ten 2 ure trokken wij voorbij Pakisan
en kwamen ten 3'/2 ure weder te Bondowoso terug.
Behalve het meer, dat in den krater van den Rawon ligt,
schijnt ook de gansche bodem, rondom het meer gelegen, uit
opgeloste, weeke, modderachtige zelfstandigheden te bestaan;
de hoeveelheid regenwater, welke in dezen wijden ketel te
zamenloopt, kan niet gering zijn. De werkzaamste fumarolen,
waaruit, behalve waterdamp, steUig zwaveligzure dampen
opstegen, lagen in de nabijheid van den voet des zuidelijken
kratermuurs; stijgt nu het water in dit meer, dan worden
deze fumarolen daarmede bedekt, het water moet derhalve met
zwavelzuur worden bezwangerd, welke niet vrij kan blijven,
wanneer de modder van het troebele water hoofdzakelijk uit
kleiaarde bestaat. Het is duidelijk, dat de eerstvolgende uitbarsting,
welke zal plaats grijpen, zoodra eene voldoende hoeveelheid
dampen ontwikkeld is om den kraterbodem te doen bersten
en geheel of gedeeltelijk tot aan den bovensten rand op te
heffen of op te slingeren,
voor het grootste gedeelte althans in
het begin der eruptie uit modder- en waterstroomen zal bestaan.
Uit dergelijke modderstroomen, waarbij zieh zonder twijfel de
asch voegde, welke, in droogen toestand door den krater
werd uitgeworpen, en die vervolgens, met het water der gecondenseerde
dampen vermengd, tot slijk overging, zijn ongetwijfeld
de lichtkleurige tufmassa's gevormd', welke de bnitenwaarts
gekeerde hellingenvan den Rawon, op enkele plaatsen ter dikte
van ISO voet bedekken. "Werd nu van eene dergelijke uitbarsting
(in geval zij sterk genoeg was om eenige koffy tuinen te vernielen)
in de Javasche Courant melding gemaakt en kwam door een
bijzonder toevaleen nummer daarvan, hetzij naar Duitschland of
naar Frankrijk, dan zou men in alle dagbladen dier landen het
volgende berigt geplaatst zien: «Op Java heeft weder eene
«schrikkelijke water- en wiorfi/eruitbarsting, uit een grooten
«vulkaan, plaats gehad, welke overeenkomt met die, welke
«in 1817 uit den Idjen en uit den Galoenggoeng, in 1822,
«plaats greep. Het schijnt derhalve, dat de hoeveelheid mod-
«der onuitputtelijk is, w^elke uit den diepsten schoot der aarde
((door deze merkwaardigste soort der vuurspuwende bergen
((opwelt, door vulkanen, welke, naar hunnen aard, geheel en
«al afwijken van de overige vulkanen, die ons bekend zijn
y V I
•1
I
; I
!
'i l
' 1
: I