
I
ii.
i
i
994
(De Amplitudo occidua op den l?-"™ October ( Q middenpuiit
in den horizon) was west 10=15' ten zuiden.)
Door middel van dit Ongop-plat is de Rante vferbonden met
den voet van den binnenwaarts gelegenen, namelijk, den westelijken
kegel, welke door de Javanen kawah Idjen wordt
geheeten; de tusschenraimte, welke zieh nitstrekt van den
Rante tot aan deff oostelijken kegel, den Merapi, is reeds eeno
hGY^heUing geworden, die van het Ongop-plat naar het zuidoosten
afdaalt.
Eene beek, welke in de nabijheid dezer plaats outspringt,
lever t zeer goed drink water, en maakt haar zeer geschikt
om tot bivouak te dienen. Ook eene groote menigte herten
houden hier hnn verblijf; zij waren niet zeer schuw en vlugtten
niet met hunne gewone snelheid, wanneer wij hen naderden.
Hoog en wehg groeit het gras tnsschen de stammen der Casuai'ina's;
het bestaat gedeeltelijk uit Festuca nubigena, gedeeltelijk
uit eene Alang- (Saecharum-) soort; tusschen hetzelve komt
een half struikachtige Ocymum en eene Seneeioidea voor, welke
gezamenlijk eene 3 ä S voet hooge wildernis vormden, die eene
geliefkoosde schuilplaats voor herten schijnt te zijn. Het groote
aantal dezer dieren, dat hier voorkomt, trok reeds, in 1805,
in eene hooge mate de aandacht van Leschenault. Bantengstieren
(Bos sundaicus) worden hier niet aangetroffen 5 geen
spoor van deze dieren heb ik verder oostwaarts gevonden dan
op het jj^^^-gebergte, terwijl onder de hooge kegelbergen de
Slamat M'aarschijnlijk de oostelijkste is, waarop zieh Rhinoeerossen
ophouden. 1)
Ongop-onyop, den October^ des avonds.
Behalve andere togten, welke ik in de nabij gelegene streken
heb gemaakt, is de krater door mij bezoeht geworden en heb
' j Het geliefkoosde vaderland dezer groote paehydermen is het westelijke
Hoog-Java, de eigenlijke Soenda-landon. De Oost-Javanen" kennen den rhinoceros
niet; toen eons een rhinoceros, welke naar eene Streek ten zuiden van Kediri was
afgedwaald, aldaar word geschoten, stonden de in die streck wonende Javanen op
hctgozigt van dit dier ton hoogste verwonderd, en beschouwden zij het als eene
groote zcldzaamheid.
995
ik den loop der zure beek (banjoe Paît) nagespoord; ik ben
voornemens morgen, met het aanbreken van den dag, mijne
kleine hut weder te verlaten. Mijne gedane opmerkingen teeken
ik gedeeltelijk des avonds bij kaarslicht op, dal door den
helderen maneschijn verbleekt. Nimmer, zoo ver ik mij kau
herinneren, zond de blanke maan zulke heldere stralen door
de openingen, welke overbleven tusschen het gras en de takken,
waaruit mijne hut was opgeslagen, als dezen nacht. Naar
mate de avond meer en meer daalde, nam de koude voortdurend
toe, zoodat de thermometers, ten 8 ure, tot op 8,0^ Réaiim.
waren gedaald. Om de vuren, die in menigte in het rond opilikkeren,
liggen de Javanen, of zitten zij digt bijeen gehurkt.
Ik houd mij intusschen bezig met het rangschikken der gcmaakte
aanteekeningen, en voeg mij van tijd tot tijd bij hen,
wanneer mijne banden door de koude zoodanig zijn verstijfd,
dat ik niet langer met schrijven kan voortgaan. Dan luis ter ik
naar de verhalen van den goeden Patingi van Lidjèn, die aan
zijne landslieden de uitbarsting van 1817 afmaalt, over het
beklimmen dezer bergen spreekt , en de geschenken opsomt,
welke hij voor zijne moeite ontving. « Gewoonlijk, » zegt hij,
«krijg ik niets; siechts eens werd mij door den Resident van
Bezoeki twee gülden geschonken^ zoo dikwerf een M''olanda
deze bergen wil bezoeken, moet ik mede», enz., enz. Niels
was hem bekend omirent het beklimmeh van den berg door
Reinwardt, Leschenault en andere natuuronderzoekers. «Het
gebeiirt somwijlen, dat het kratermeer geheel en al in dampen
is gehuld, welke ter zijde van hetzelve uit fumarolen opstijgen
en zieh over den Spiegel van het alsdan niet zigtbare meer verspreiden.
Somtijds gebeurt het, dat deze of gene bezoekerzich
van Ongop met een touw legen den kraterrand laat ophijschen,
ZOO als b. V. het geval was met den beer Assistent-Resident;
«Toewan», zeide hij, (hij bedoelde mij) «heeft het bij het bezoeken
van het kratermeer beler getroffen, want het was ditmaal
geheel vrij van dampen.« Zoo verhaalde hij mij onder
anderen, dat de landstreek, weslwaarts van Ongop, in vorige
tijden bewoond was; «5 palen van hier,» zoo ging hij voort, «lag.