
-F
îf I
I
1080
tleii. Dil verscliijnsel vvoi'dt veel zeldzamer waargenoiricn in
\\ oudcn, welke uit andere boonisoorlen bestaan; zou dil omvervallen
van Casuarina's het gevolg zijn van hunnen ouderdom;
zon zulks worden veroorzaakt door eene aanvangende vermolming
van het ondereinde van den stam, an derhalve een noodzakelijk
gevolg zijn der groote hoogte van het geborgte, der
zone, waarin zij groeijen?
Het uilerlijke aanzien van het hoogland is, over het algemeen
genomen, zeer eigenaardig, heeft al het voorkomen van een
kunslmatig aangelegd park. Nergens wordt het uitzigt benomen
door kreupelhout, en slechts zelden wordt eenig laaggroeijend
heestergewas gezien.
Verre van elkander verwijderd groeijen de Casuarina's tussehen
het körte gras, dat den bodem bedekt; het zachte suisen van
den wind, door de naalden van dit geboomte, vergezelt voortdurend
de schredeii des reizigers door deze streken, die daarenboven
in dit als door de natuur aangelegde park iederen oogenblik
nieuwe driften van herten tussehen het geboomte ziet te voorschijn
treden. Bijna geen enkel plekje wordt in dit gansche
hoogland gevonden, dat niet bedekt is met de harde (spoedig
di-oog wordende) uitwerpselen dezer dieren.
De helling van den halfkringvormigen bergrng had eene gelijke
plantaardige bekleeding, en wemelde insgelijks van herten; over
de inw endige helhng des bergrugs zetteden wij, in eene westelijke
rigting, onzen togt aanvankelijk voort. Zoowel mijn Javasche
begeleider «Kjai Ngabei Kreto Adi Wikromo» ') had, even als ik,
zijn jagtgeweer in den pasanggrahan achter gelaten, en geraakte
op het zien van die menigte herten geheel en al buiten zieh
zelven van vervoering; met de blanke klewang ijlde hij iederen
oogenblik het naastbij zijnde hert aehterna; deze, volstrekt niet
schuw zijnde, lieten hem menigwerf tot op een tiental schreden
naderen en, wanneer hij dan toehouwen wilde, dan — toonden zij
zieh vlugger dan hij en op die wijze werdhij telkens teleur gesteld.
Wij daalden cindelijk van de helling nederwaarts, en trokken
' ) Ilij was de bvoctler van Jen Roiigo van Bondoivoso, Ki'cto Koesoemo gcheetcn.
1081
over de hoogste Streek ol' den oorsprong van het tusschendal,
lietwelk aan den voet van den halvea kring de gedaante heeft
van eene grasvlakte, alwaar verseheidene beken uit den-bodem
opwelden. Hier ter plaatse vonden wij de eerste steenen, welke
wij in het gansche geborgte hadden gezien; het waren rotsblokken,
die afwisselend, eene grootte hadden van 1 Lot S en
meer voet en zoowel in den dalbodem als aan de hellingen
verstrooid in het rond lagen. Eenigen hadden eene teerlingvormige
gedaante, de meesten echter waren onregelmatig,
seherphoekig van vorm, terwijl hunne oppervlakte meer of
min verweerd en zwartachtig van kleur was. Zij bestonden
uit trachiet-lava en schenen brokstukken te zijn van rotswanden,
welke uit de hoogere streken des bergs naar beneden
waren gestört. Van dit punt af, tot aan den top van den
Argopoero, vonden wij herhaaldelijk dergelijke steenbrokken;
nu eens boven op den bodem, dan weder halverwege met
aarde'bedekt, lagen zij in woeste wanorde alom in het rond
verspreid.
Buitendien troffen wij in het westelijke gedeelte van den'
dalbodem de muren aan van eeu klein, vierkant gebouw,
welke sleehts ter hoogte van drie a vier voet waren staande
gebleven; zij bevonden zieh in een zeer bouwvalligen toestand,
en waren omringd met een terras, dat uit op elkander gehoopte
steenen was gevormd. Waartoe deze i'uine vroeger was
bestemd geweest, waren wij niet in Staat uit te vorsehen. ')
Wij beklommen nu weder op nieuw den bergrug, welke
zieh van lieverlede met breede, vlakke, boven elkander oprijzende
voorsprongen verhief; eindelijk bereikten wij het hoogste
gedeelte of de nok des bergrugs, welken wij in zijnen kringvormigen
loop tot aan den Argopoero volgden. Deze bergrug had
in geenen deele de gedaante van een smallen kam, maar was breed,
vlak en vormde ook naar het noorden heen, dat is, naar de
' ) Ten noordwesten, doch inde nabijhoid dezer ru'inc, vond de lieer Ch. Bosch
e e n e p u i , welker wanden uit steen waren opgemetseld, en loodregt bencdenwaarts
liepcii ; zij liad eene dicpte van 9 voet; de bodem van deze put liep, in cene
liorizontale rigting. vorder naar bot zuiden onder de aarde voort.
'ï'î w
i
i '
.» r
ii: î.i
it.if. ' ,t
Z'