
!i
.fi;
t
•> s«l :
I V
i•- >IfM: S'
1 i
ii. I
1052
i i a n de reizigers, in hunne afdeeling, alle mogelijke hulp te verlecaon;
de Regenten geven kennis van deze bevelen aan de dis-
Iriktshoofden en deze wederom aan de dorpshoofden. Gewoonlijk
geschiedde zulks insgelijks bij gelegenheid der door mij gemaakte
reizen. Somtijds echter gebeurde het, dat ik, bij het her- en
derwaarts trekken door het gebergte, geheel onverwacht inhet
een of ander distrikt of dorp aankwam, alvorens de bedoelde
aanschrijving was ontvangen, zoodat men mij derhalve niet
kende. Zoo kwam ik eens, vergezeld van een gering aantal
bedienden, in het hoofddorp van een zeker distrikt aan. De
koeh's, die mijne pakkaadje droegen, en hun päd längs (beter
gebaande) omwe^ea hadden gekozen, konden eerst den dag na
mijne aankomst worden verwacht. In de nabijheid van het dorp
lag een hooge berg, welks top ik wenschte te beklimmen. Ik begaf
mij naar de markt, alwaar, nabij de warong's, een groot aantal
dorpbewoners, — die volstrekt geene bezigheden hadden, —
op den grond lagen en den tijd verdreven met dobbelspel,
met cigaren te rooken of naar de muziek van den gamMan te
luisteren. Ik verzocht, dat een tien of twaalftal hunner mij
naar de kruin van gindschen berg zou begeleiden, hun te kennen
gevende, dat het bevelschrift daartoe later aan het dorpshoofd
zou worden toegezonden. Ik deed hun opmerken, dat zij verpligt
zouden zijn mij te vergezellen, zoodra die aanschrijving zou
zijn aangekomen; dat zij, naar het tarief, van regeringswege
vastgesteld, ä Qi/a cents per paal, ieder slechts Va gülden voor
den geheelen togt zouden bekomen, terwijl ik hun 2 gülden,
benevens vrij tabak en levensmiddelen aanbood, indien zij mij
vrijwillig volgden.
Verre van mij eenigermate onvriendelijk te bejegenen, gaven
zij zieh zelfs de moeite zieh om te draaijen, op testaan eneens
even naar den berg te zien; — gaarne zoudeü zij die twee
gülden hebben verdiend, — maar de berg was zoo hoog, zij
lagen daar zoo gemakkelijk, zoo genoegelijk bijeen: «ach,
mijnheer, dat beklimmen van bergen vordert zooveel inspanning,
» zeide de een, «ik ben niet sterk genoeg toe,».
zeide een ander; «ik heb een lammen voet,» was het antwoord
1053
van een derde, «ik moet mijne zieke vrouw te huis oppassen,«
zeide een vierde; in dier voege trachtte elk zieh op eene
niet onaardige wijze te verontschuldigen; het was blijkbaar,
dat zij liever gebrek leden en hun gemak hielden, dan door
eenigen arbeid 2 gülden te verdienen, en toch bezaten verre
weg de meesten geen 10 cents.
Wat het distriktshoofd betreft, het is waar, deze toonde zieh
niet weigerachtig om mij in den ledigstaanden pasanggrahan op
te nemen, mij tegen dadelijke betahng de noodige levensmiddelen
te verschaffen, maar betuigde mij zijnleedwezen, dat hij,
uithoofde van armoede, buiten Staat was om mij van tafel- en
beddegoed te voorzien.
Den volgenden dag reed een Pria'i, op een ros met schuim
bedekt, spoorslags het dorp binnen, terwijl hij het bevelschrift
van den Resident hoog boven zieh uithield! — Deze brief werd,
op staande voet, onder den blooten hemel, door het hoofd
gelezen, die door honderden van nieuwsgierige dorpelingen werd
omringd. — Körte oogenblikken daarna kwam een bediende
mij berigten, dat het distriktshoofd zieh voor den pasanggrahan
bevond en mij wenschte te spreken.
Daar zat hij op den grond nedergehurkt, met de beenen kruiselings
Over elkander; in minder dan 24 uren tijds was zijn
eerbied voor mijn geringen persoon tot die hoogte gestegea, dat
hij zelfs de trappen aan den ingang van den pasanggrahan niet
durfde opklimmen, maar vöör het huis op den blooten grond
nedergeknield bleefzitten. Een twaalftal personen, tot zijn gezin
behoorende, beladen met matrassen, kussens, tafelgoed, en andere
artikelen van weelde, lagen rondom hem op den grond geknield,
terwijl nog daarenboven een groot aantal gemeene Javanen zieh
achter hem in dezelfde ootmoedige houding bevonden. Hij hield
den brief van den Regent in de hand, en bragt mij, met zaämgevouwen
banden en diepe buigingen, herhaaldelijk zijne eerbetuigingen
(Sembah) toe, terwijl hij intusschen duizendmaal om
verschooning bad voor de weinige dienstvaardigheid den vorigen
dag aan mij betoond! — Hij zeide mij, «dat ik nu vrijelijk,
Over alles wat hij bezat, mögt beschikken; niet 10, maar 100
A